Rechtswinkel Goeree-Overflakkee
Locaties in Middelharnis, Oude-Tonge & Numansdorp

Vindt u het recht interessant en wilt u meer weten over bepaalde juridische onderwerpen?

Met regelmaat zal door een van onze medewerkers een blog worden geschreven met informatie over veel voorkomende juridische onderwerpen in het dagelijks leven, welke hier zal worden geplaatst.. Zijn er juridische onderwerpen waar u graag eens een blog over wilt lezen, laat het ons dan gerust eens weten! 

Arbeidsovereenkomst of zzp'er: (wat) maakt het uit?!

12-04-2023

Door: Emilia Tanis

Op 24 maart 2023 oordeelde de Hoge Raad (het hoogste rechtsprekende college van Nederland) dat bezorgers van maaltijdbezorgdienst Deliveroo geen zzp’ers zijn maar werknemers op basis van een arbeidsovereenkomst. In 2018 vorderde vakbond FNV een verklaring voor recht dat werknemers van Deliveroo door een arbeidsovereenkomst arbeid verrichtten. Na de kantonrechter, en het hof heeft nu ook de Hoge Raad bevestigd dat de werknemers van Deliveroo inderdaad werkzaam waren op basis van een arbeidsovereenkomst. Inmiddels is Deliveroo niet meer actief in Nederland, maar de uitspraak heeft naar alle waarschijnlijkheid wel gevolgen voor andere bedrijven die gebruik maken van ‘schijnzelfstandigen’. Wat is eigenlijk het verschil tussen werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst of als zzp’er? Wat zijn de voor- en nadelen?

Arbeidsovereenkomst
Allereerst is het van belang scherp te hebben wat de arbeidsovereenkomst (artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) onderscheidt van andere overeenkomsten. Een belangrijk onderdeel daarvan is het beginsel van ongelijkheidscompensatie. De arbeidsovereenkomst houdt rekening met de (juridische) ondergeschikte- en economisch afhankelijke positie waarin de werknemer verkeert ten opzichte van de werkgever. Het probeert de ‘machtige’ positie waarin de werkgever zich bevindt gelijk te trekken met de ondergeschikte positie van de werknemer. Door de arbeidsovereenkomst kan de werknemer bijvoorbeeld niet zomaar ontslagen worden. Daarnaast speelt het collectief een belangrijke rol in de arbeidsovereenkomst. Hierbij kan gedacht worden aan de invloed die de ondernemingsraad en de vakbond hebben. Afspraken die hier gemaakt worden, hebben invloed op het individu. Denk hierbij bijvoorbeeld aan cao-afspraken. Tot slot heeft de arbeidsovereenkomst een institutioneel karakter. De arbeidsorganisatie als geheel is van belang voor de wederzijdse verwachtingen van werkgever en werknemer. Dit houdt in dat een werkgever soms een beslissing moet nemen die niet in het belang is van het individu maar wel beter is voor de organisatie als geheel.

Zelfstandige
Indien geen sprake is van een arbeidsovereenkomst kan een zelfstandige werkzaam zijn op basis van een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 e.v. BW) of door aanneming van werk (artikel 7:750 e.v. BW). De overeenkomst van opdracht betreft werkzaamheden buiten arbeidsrelatie. Daarnaast is wettelijk bepaald dat deze werkzaamheden niet mogen bestaan uit het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werk of het vervoeren/doen vervoeren van personen of zaken. Voor dit soort werkzaamheden zijn namelijk weer afzonderlijke regelingen opgenomen. Vaak zijn bijvoorbeeld advocaten werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht voor een cliënt. De aanneming van werk bestaat juist wel uit het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard. Hierbij kunt u denken aan de aannemer die een huis bouwt.

Verschillen
Ontslag
Over het algemeen geniet een werknemer meer bescherming dan een zelfstandige. De werkgever moet zich namelijk houden aan de regels in het Burgerlijk Wetboek rondom ontslag, proeftijd, vakantie en opzegtermijnen. Een zzp’er heeft geen ontslagbescherming. In economisch slechte tijden zal dit ervoor zorgen dat de zelfstandige als eerst de zak krijgt. Dit is wel afhankelijk van dat wat in de overeenkomst is opgenomen. Indien hierin niks is opgenomen kan te allen tijde worden opgezegd.

Fiscaal
Over het salaris van de werknemer wordt door de werkgever loonbelasting betaald en premies ingehouden. Dit is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Op deze wijze hoeft niet jaarlijks in één keer belasting te worden afgedragen. De zzp’er moet de belasting zelf afdragen. Hij heeft immers geen werkgever die dit voor hem kan doen. Er vindt zodoende geen voorheffing plaats. Dit zorgt ervoor dat bij de jaarlijks belastingaangifte ook over het inkomen uit werk inkomstenbelasting moet worden betaald. Bij een zzp’er vindt de belastingafdracht dus jaarlijks plaats (tegenover een maandelijkse afdracht van een werknemer). Een voordeel dat de zzp’er heeft, is dat hij een flink aantal kosten van de winst mag afhalen, zodat uiteindelijk minder belasting hoeft te worden betaald. Zo zijn alle kosten die gemaakt worden voor de onderneming aftrekbaar, geldt een zelfstandigenaftrek van 5030,- euro in 2023, een MKB-winstvrijstelling van 14%, een investeringsaftrek etc. Fiscaal gezien is het dus erg aantrekkelijk als zzp’er werkzaamheden te verrichten. Opmerking verdient wel dat veel aftrekken als voorwaarde een urencriterium hebben. Niet elke zzp’er kan dus te allen tijde gebruik maken van de belastingvoordelen. Er zal wel een minimumaantal uren gewerkt moeten worden.

Verzekering
Wat betreft verzekeringen is het voor de zzp’er minder rooskleurig. Het risico komt namelijk volledig voor rekening van de zelfstandige. Het is daarom zeker raadzaam verzekeringen af te sluiten, maar deze kosten moeten dus uit eigen zak worden betaald. Hierbij moet een afweging gemaakt worden tussen de kosten van de premie en het risico dat men wil lopen. De werknemer die werkzaam is door middel van een arbeidsovereenkomst heeft op dit gebied een voordeel. De werkgever is namelijk verplicht premie af te dragen voor werknemersverzekeringen. Op deze wijze zijn de werknemers verplicht verzekerd tegen zwangerschapsverlof, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.

Pensioen
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de werknemer verplicht is informatie te verschaffen over de voorwaarden rondom het dienstverband. Hieronder valt dus ook de pensioenregeling. In de Pensioenwet zijn de regels hieromtrent nog verder gespecificeerd. De werkgever heeft in beginsel geen pensioenplicht. Hij is echter wel verplicht de werknemer hieromtrent te informeren, ook indien werknemer niet deelneemt aan een pensioenregeling. In sommige gevallen geldt wel een verplichte pensioenregeling. Dit is afhankelijk van de cao van de bedrijfstak waarin u werkzaam bent. Deze kan een pensioenregeling verplichten. Een zzp’er is zelf verantwoordelijk voor een aanvullende oudedagsvoorziening. Hiervoor zijn diverse mogelijkheden zoals: vrijwillige voorzetting van de pensioenregeling (indien u ook ex-werknemer bent) of door middel van een lijfrente bij verzekeraar, bank of beleggingsinstelling. Voor bepaalde groepen werknemers is een pensioenregeling verplicht. Of dit het geval is binnen uw bedrijfstak of beroepsgroep kunt u navragen bij de vakvereniging.

Conclusie
Er zijn dus zeker verschillen tussen de werknemer die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en de zelfstandige. De arbeidsovereenkomst biedt de werknemer meer bescherming, zowel op het gebied van ontslag als op het gebied van verzekering en pensioen. Fiscaal gezien is het zzp-schap weer aantrekkelijk, al zitten daar wel wat haken en ogen aan. Arbeidsovereenkomst of zzp’er: dát het wat uitmaakt staat in ieder geval vast.

Heeft u vragen over bovenstaand thema, het arbeidsrecht of een heel ander rechtsgebied? Dan zien wij u graag op een van onze spreekuren!

Een brief van een incassobureau: wat nu?

20-03-2023

Door: Annelijn Koert

Door de huidige marktsituatie is het voor veel mensen moeilijk om rond te komen. Er kunnen facturen blijven liggen omdat er geen geld is, u heeft de aanmaningen niet ontvangen of de mails zijn bij de ongewenste mail beland. Als er dan een brief of mail van een incassobureau binnenkomt, kan dat even schrikken zijn.

Vooraf is het belangrijk om te weten dat wanneer u een achterstallige betaling heeft, of als u geen geld heeft om het volledige factuurbedrag in één keer te kunnen betalen, u het beste direct contact kunt opnemen met de schuldeiser (de persoon of het bedrijf waarbij u een schuld heeft). De schuldeiser is vaak bereid om een betalingsregeling te treffen, omdat een incassoprocedure voor hem ook extra kosten met zich meebrengt.

Wanneer u al een brief heeft ontvangen van een incassobureau is het belangrijk om een aantal dingen te controleren:

De aanmaning
Ten eerste moet de schuldeiser u in de gelegenheid hebben gesteld om te betalen binnen een bepaalde termijn. Deze termijn is vastgesteld op 14 dagen na ontvangst van de aanmaning. In deze aanmaning moeten een aantal dingen staan vermeld:
- Wat de gevolgen zijn als er niet wordt betaald;
- de hoogte van de incassokosten; en
- de hoogte van de BTW die over de incassokosten moet worden betaald.

De brief
Ten tweede is het van belang dat de brief van het incassobureau inhoudelijk klopt. Uit de brief moet blijken om welke schuld het gaat, wanneer de schuld is ontstaan en wie de schuldeiser is.

Kijk eerst of alle gegevens overeenkomen met uw eigen gegevens. Wanneer u nooit een overeenkomst heeft gesloten met de genoemde schuldeiser kunt u het beste direct contact opnemen met het incassobureau om dit te laten weten.

Incassokosten
Verder is het in de wet geregeld hoeveel incassokosten het incassobedrijf boven op het originele nota bedrag mag rekenen. Dit is geregeld op basis van percentages van de hoofdsom. Wanneer er meerdere vorderingen (niet betaalde facturen) openstaan, mogen deze bij elkaar worden opgeteld en wordt het percentage over het totaalbedrag berekend.

Maximale incassotarieven

Bedrag van de openstaande rekening

Maximale incassokosten

Over de eerste € 2.500

15%

Over de volgende € 2.500

10%

Over de volgende € 5.000

5%

Over de volgende € 190.000

1%

Boven € 200.000

0,5%

Voor incassokosten geldt een minimum van € 40,-. Wanneer u een schuld heeft van € 150,- mag er dus € 40,- aan incassokosten worden gerekend, ook al is dit meer dan 15%. Om zelf uit te rekenen of de incassokosten kloppen, kunt u terecht op de website van ACM Consuwijzer of Schuldinfo.

Het incassotraject
Een incassotraject heeft meestal twee verschillende fases.

1. De minnelijke incassoprocedure
In deze procedure probeert het incassobureau contact te leggen met de debiteur (de persoon die een schuld heeft). Het incassobureau doet dit door middel van telefonisch contact, schriftelijk contact, per mail of met een persoonlijk bezoek aan de debiteur. De vordering wordt verhoogd met het wettelijke percentage incassokosten. Het doel van de minnelijke incassoprocedure is de betaling van de vordering, of in één keer, of via een betalingsregeling.

2. De gerechtelijke incassoprocedure
Wanneer de debiteur na de minnelijke incassoprocedure nog steeds niet heeft betaald, wordt de gerechtelijke incassoprocedure gestart. Er wordt dan een dagvaarding opgesteld door het incassobureau die wordt afgeleverd bij de debiteur door een deurwaarder. Een dagvaarding is oproep om voor het gerecht te verschijnen. Met de dagvaarding verzoekt de deurwaarder de rechter om de debiteur tot betaling van de vordering te veroordelen. Met de uitspraak van de rechter kan betaling worden afgedwongen, bijvoorbeeld door beslaglegging (de goederen of het geld worden als het ware bevroren, de debiteur kan er zelf niets meer over beslissen) op het inkomen of waardevolle spullen.

Heeft u een brief ontvangen van een incassobureau en heeft u hier vragen over, dan kunt u langskomen op één van onze spreekuren. Voor meer informatie over de tijd en plaats kunt u terecht op onze site of andere sociale media.

Het veranderende pensioenstelsel

01-03-2023

Door: Tijn de Gans

Het is iets wat ons allen (uiteindelijk) aangaat: het pensioen. Het pensioen is een inkomensverzekering, waarmee een inkomen wordt verzekerd voor wanneer dat wegvalt wegens ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden. Het pensioenstelsel wordt in Nederland onderverdeeld in drie pijlers:
1. De eerste pijler is een basispensioen, vaak door de staat geregeld en gefinancierd via een omslagstelsel. Bij het omslagstelsel betalen alle mensen die op een bepaald moment werken het pensioen van alle mensen die op dat moment met pensioen zijn. Stel je voor dat de pensioenleeftijd in een land 65 jaar is. Iedereen die dan onder de 65 is en werkt, betaalt dan het pensioen van alle 65-plussers. In Nederland is dit geregeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW).
2. De tweede pijler is het aanvullend pensioen. Het doel van deze pijler is om, samen met de eerste pijler, een redelijk inkomen te geven aan ouderen dat is gerelateerd aan het gedurende het werkzame leven genoten salaris.
3. De derde pijler is vrijwillig, alle inkomensvoorzieningen die mensen zelf treffen vallen hieronder zoals de lijfrenteverzekering.

Over de het huidige pensioenstelsel in Nederland zijn al jarenlang discussies gaande. Een veelvoorkomend argument in deze discussies is dat de arbeidsmarkt verandert, terwijl het pensioenstelsel niet meebeweegt. Het huidige stelsel gaat er namelijk vanuit dat mensen gedurende hun hele loopbaan bij dezelfde werkgever blijven, wat in de hedendaagse maatschappij lang niet altijd het geval is.

Nu lijkt er toch eindelijk uitzicht op een nieuwe pensioenwet. Deze wet ziet tevens op het aanvullend pensioen. Het pensioen dat werkenden dus opbouwen als aanvulling op hun AOW. De belangrijkste wijzigingen zijn dat het pensioen beweegt mee met de economie. Als het goed gaat met de economie, dan zal het verwachte pensioen of de uitkering stijgen. Daartegenover staat dan weer dat als het slecht gaat met de economie, het verwachte pensioen of uitkering zal dalen. Deze stijgingen en dalingen zullen in kleine stapjes plaatsvinden.

Daarnaast kan het pensioen sneller omhoog. In de transitieperiode (van 2023 tot 2027) mogen pensioenfondsen die pensioenen invaren met soepelere indexatieregels. Indexeren is het aanpassen van de waarde aan het huidige prijspeil. Met andere woorden: het bedrag wordt verhoogd met het inflatiepercentage.

Het pensioen wordt transparanter en persoonlijker. Er was eerder een "doorsneepremie" waarbij jongere werknemers indirect bijdroegen aan het pensioen van hun oudere collega's. In het nieuwe stelsel bouwt iedereen pensioen op met een premieregeling, waarbij de premie voor alle leeftijden gelijk is en in een eigen pensioenpot wordt gestort. Tijdens de overgangsperiode (2023 tot 2027) moeten oudere werknemers hiervoor worden gecompenseerd. Met deze nieuwe manier van pensioenopbouw krijgen deelnemers meer inzicht in de opbouw van hun eigen pensioenpot en hoe snel dit bedrag groeit. Dit zorgt voor meer duidelijkheid over hun eigen pensioenopbouw.

Tot slot wordt het nabestaandenpensioen zekerder. Voorheen was het vaak onzeker hoeveel nabestaandenpensioen er zou overblijven voor de achterblijvende partner als de werknemer overleed tijdens zijn/haar werkzame leven. Om deze onzekerheid weg te nemen, is het nabestaandenpensioen herzien en omgezet in een verzekering voor werkenden, die ook uitbetaalt in geval van verlof of werkloosheid. Het doel is om de nabestaandenverzekering de helft van het inkomen uit te laten keren aan de partner met wie een huishouden wordt gevoerd.

Wanneer deze nieuwe pensioenwet in werking treedt is nog niet bekend. De nieuwe pensioenwet kreeg in de Tweede Kamer op 22 december grote steun. Nu de Tweede Kamer akkoord is, gaat het voorstel naar de Eerste Kamer. Als de Eerste Kamer, en de Tweede Kamer akkoord geven zal de nieuwe pensioenwet naar alle waarschijnlijkheid op 1 juli 2023 ingaan.

Een belangrijk onderdeel bij een nieuwe pensioenwet is het invaren. In het nieuwe pensioenstelsel bouwt iedereen pensioen op volgens de regels van het nieuwe pensioenstelsel. En het pensioen dat tot dat moment is opgebouwd onder het huidige pensioenstelsel? Dat pensioen wordt overgedragen naar het nieuwe pensioenstelsel waarbij aan alle deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen wordt toegekend. Met andere woorden: de regels van het nieuwe pensioenstelsel worden ook van toepassing op het pensioen dat al is opgebouwd.

Al met al verandert er het een en ander aan het pensioenstelsel. Het pensioenstelsel wordt dus flexibeler, transparanter en persoonlijker. Daarnaast kan het pensioen zelf sneller omhoog en komt er meer zekerheid te bestaan met betrekking tot het nabestaandenpensioen. Helaas zorgt het nieuwe pensioenstelsel niet enkel voor zekerheid. Doordat de potjes persoonlijk zijn reageren zij sneller zowaar sneller op positieve veranderingen, maar aan de andere kant ook op negatieve veranderingen. 

Invoering van twee maanden betaald ouderschapsverlof!

26-12-2022

Door: Claire van Beuningen

‘Ouders met een arbeidsovereenkomst kunnen vanaf 2 augustus 2022 betaald ouderschapsverlof opnemen en daarvoor een uitkering van het UWV krijgen. Dit is zo geregeld in de Wet arbeid en zorg (WAZO).’ Hieronder vindt u een blog met alle antwoorden op de vragen rondom betaald ouderschapsverlof.


Wat is ouderschapsverlof?
Werkende ouders hebben recht op ouderschapsverlof. U kunt dan een tijdje minder of niet gaan werken om meer tijd te besteden net uw kind.


Voor wie is ouderschapsverlof?
Als u als ouder aan één van de volgende voorwaarden voldoet, heeft u recht op ouderschapsverlof:
• U bent de officiële ouder (in het juridische jargon zeggen we dat u een familierechtelijke betrekking heeft met het kind); of
• U heeft een blijvende verzorgende rol en woont op hetzelfde adres als het kind. Dit zijn bijvoorbeeld adoptieouders of pleegouders.


Negen weken betaald ouderschapsverlof in eerste levensjaar kind
Ouders krijgen vanaf 2 augustus 2022 voor negen weken ouderschapsverlof een uitkering van het UWV. De uitkering is 70% van hun dagloon. Dagloon is het loon waarover de premies voor de sociale verzekeringen wordt betaald, zonder toepassing van de maximale heffingsgrondslag. Soms vult uw werkgever uw dagloon aan tot 100%. Dit staat in uw contract of cao. Voorwaarde is dat u deze negen weken opneemt in het eerste levensjaar van het kind. Deze negen weken betaald verlof komen bovenop de 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof voor de moeder en zes weken geboorteverlof voor de partner.


Ouders hoeven de negen weken niet in één keer op te nemen. Dit kan ook worden gespreid over het eerste levensjaar van het kind, bijvoorbeeld met een dag verlof per week. Daarmee krijgen ouders meer tijd om te wennen aan de nieuwe gezinssituatie en om samen bewust keuzes te maken over de verdeling van werken en zorgen.


Alleen ouders die in loondienst werken hebben recht op gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof. Als twee ouders in loondienst werken, hebben beide ouders recht op het gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof. Het blijft net als in de huidige situatie voor werkgevers en werknemers wel mogelijk om daar aanvullende afspraken over te maken, bijvoorbeeld in de cao.


Maximum ouderschapsverlof
Ouders hebben recht op maximaal 26 weken ouderschapsverlof: negen weken gedeeltelijk betaald (70% van het dagloon) ouderschapsverlof en 17 weken onbetaald ouderschapsverlof. Als niet alle negen weken betaald verlof worden opgenomen in het eerste jaar kunnen deze worden toegevoegd aan de resterende 17 weken ouderschapsverlof. Deze weken zijn echter wel onbetaald.


Werkgever vraagt uitkering aan bij UWV
Werknemers kunnen met hun werkgever in gesprek gaan over de invulling van het verlof. Ouderschapsverlof vraagt u minimaal twee maanden van tevoren aan bij uw werkgever. Werkgevers kunnen bij het UWV een aanvraag indienen voor de uitkering voor de werknemers die (gedeeltelijk) betaald ouderschapsverlof opnemen. Dit kan pas nadat het verlof is opgenomen. De werkgever kan ervoor kiezen om het loon tijdens het verlof door te betalen of te wachten met uitbetaling aan de werknemer totdat UWV de uitkering aan de werkgever uitbetaalt. Dit duurt ongeveer vier weken vanaf het moment waarop de uitkering is aangevraagd.


Betaald ouderschapsverlof voor kinderen die geboren zijn vóór augustus 2022
Het ouderschapsverlof geldt ook voor sommige ouders die vóór de invoering van de wet een kind hebben gekregen. Het kind moet op 2 augustus 2022 jonger dan één jaar zijn. Ook moeten ouders op dat moment werknemer zijn. Tot slot moeten ouders nog niet het volledige recht (26 maal de arbeidsduur per week) op ouderschapsverlof opgenomen hebben. Ook in deze situatie geldt dat alleen betaald ouderschapsverlof kan worden opgenomen in het eerste levensjaar van het kind.


Voorbeeld
Een werknemer is op 2 augustus 2022 ouder van een kind van acht maanden. De werknemer heeft al 19 weken (wettelijk onbetaald) ouderschapsverlof opgenomen. Het maximum is 26 weken, dus er zijn nog 7 weken over. Deze werknemer heeft nog vier maanden om zeven weken gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof op te nemen. Dan is het kind één jaar.


Betaald ouderschapsverlof bij adoptie- of pleegouderschap
Voor adoptiekinderen of erkende kinderen kunt u ook betaald ouderschapsverlof krijgen: voor elk kind negen weken.


In het geval van adoptie- of pleegouderschap is gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof mogelijk voor kinderen onder de acht jaar. Dit geldt alleen voor het eerste jaar na de dag van de feitelijke adoptie of plaatsing.


Betaald ouderschapsverlof bij meerdere kinderen
Bij de geboorte van een meerling (eigen kinderen) of de adoptie van meerdere kinderen heeft u voor ieder kind recht op maximaal negen werkweken betaald ouderschapsverlof.


Bij pleegzorg of samenwonen met meerdere kinderen heeft u recht op in totaal maximaal negen werkweken betaald ouderschapsverlof. Het maakt dan niet uit hoeveel kinderen u tegelijk opneemt in het gezin, of met hoeveel kinderen u u samenwoont.


Conclusie
Met deze nieuwe wet wil de regering het aantrekkelijker maken voor ouders om ouderschapsverlof op te nemen. Dit past in de ambitie van het kabinet om mensen meer ruimte te geven om werken en zorgen te combineren. De extra negen weken betaald ouderschapsverlof kunnen aan de ambitie van het kabinet bijdragen. Mijns inziens wordt de combinatie arbeid en zorg en de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt op deze manier bevorderd.

Toeslagen: alles wat u erover moet weten

16-11-2022

Door: Leonie de Vos

De meeste mensen vragen ze aan, en kijken er daarna niet meer naar om: de toeslagen. Maar wist u dat uw toetsingsinkomen en vermogen niet automatisch aan het begin van het jaar wordt aangepast aan uw huidige situatie? Als aan het eind van het jaar blijkt dat uw inkomen of vermogen drastisch veranderd is en u geen recht meer heeft op toeslagen, moet u wat u teveel heeft gekregen terugbetalen. Daarom is het nuttig te weten welke toeslagen er zijn, wat de criteria zijn, hoe u uw gegevens aanpast en wat u van de Belastingdienst hierin kunt verwachten. Dit wordt in deze blog voor u uiteengezet.

Soorten toeslagen
Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent vier verschillende toeslagen: de huurtoeslag, de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. De kinderbijslag lijkt ook op een toeslag, maar dat is het niet. Deze bijdrage van de overheid is namelijk niet inkomensafhankelijk, maar krijgt iedere ouder met een kind tot 18 jaar.

Huurtoeslag
De huurtoeslag is een bijdrage van de overheid in de huurkosten van uw woning. Om in aanmerking te komen voor huurtoeslag, dient u te voldoen aan elf voorwaarden:
- Uw huur is niet te hoog. In 2022 is de huurgrens € 763,47 per maand. Dit bedrag ligt waarschijnlijk iets hoger in 2023. Als u tussen de 18 en 23 jaar bent is de huurgrens in 2022 € 443,46. Ook dit bedrag ligt in 2023 waarschijnlijk iets hoger. U kunt de huurgrenzen bekijken op deze webpagina. 
- U huurt een zelfstandige woonruimte. Een zelfstandige woonruimte heeft de volgende vier eigenschappen:
o een eigen woon- en/of slaapkamer;
o een eigen keuken met aanrecht, aan- en afvoer voor water en een aansluitpunt voor een kooktoestel;
o een eigen wc met waterspoeling; en
o een eigen toegangsdeur die u van binnen en buiten op slot kunt doen.
Indien u de wc of keuken met andere huurders deelt, wordt de woning waarin u woont niet aangemerkt als een zelfstandige woning.
- U en de verhuurder hebben een huurovereenkomst.
- Uw inkomen en dat van uw toeslagpartner en medebewoners is niet te hoog. Hoe hoog uw inkomen mag zijn, hangt af van uw huur, uw leeftijd en de samenstelling van uw huishouden. U kunt hier een proefberekening maken om te zien of u huurtoeslag kunt krijgen. 
- Uw vermogen en dat van uw toeslagpartner en medebewoners is niet te hoog. U mag in 2022 maximaal € 31.747 aan vermogen hebben om huurtoeslag te krijgen. Indien u een toeslagpartner hebt, mag u samen met uw toeslagpartner € 63.494 aan vermogen hebben. In sommige gevallen hoeft u een bepaald deel van uw vermogen niet mee te tellen. Het gaat dan om bijzonder vermogen. U kunt hier vinden om welke soorten vermogen het gaat en hoe u kunt aanvragen dat dit vermogen niet wordt meegeteld.
- U woont in Nederland.
- U en de andere bewoners staan bij de gemeente ingeschreven op uw woonadres.
- Uw medebewoner of toeslagpartner is niet de eigenaar van de woning.
- U, uw toeslagpartner en medebewoners van 18 jaar en ouder hebben de Nederlandse nationaliteit of zijn legaal in Nederland.
- U bent 18 jaar of ouder.
- U betaalt de huur en kunt dit aantonen met bankafschriften.

Zorgtoeslag
Omdat een zorgverzekering best een flink bedrag per maand kan kosten, draagt de overheid bij om de zorgverzekering betaalbaar te houden. Om in aanmerking te komen voor de zorgtoeslag, moet u aan vijf voorwaarden voldoen:
- U bent 18 jaar of ouder.
- U hebt een Nederlandse zorgverzekering.
- Uw inkomen ligt onder de (gezamenlijke) inkomensgrens. In 2022 is het maximaal inkomen zonder toeslagpartner € 31.998 en met toeslagpartner € 40.944. Dit bedrag ligt in 2023 waarschijnlijk iets hoger.
- U hebt de Nederlandse nationaliteit of bent legaal in Nederland.
- Uw (gezamenlijke) vermogen is niet te hoog. Het maximaal vermogen zonder toeslagpartner is in 2022 € 120.020 en met toeslagpartner € 151.767. Ook dit bedrag ligt in 2023 waarschijnlijk iets hoger.

Kinderopvangtoeslag
Indien u vanwege uw werk niet op de kinderen kunt passen en u daarom kinderopvang nodig hebt, kunt u kinderopvangtoeslag aanvragen. U moet daarvoor aan vier voorwaarden voldoen:
- U werkt. Het gaat er hierbij om dat u geld verdient met uw werk en daar belasting over betaalt. Indien u een opleiding volgt, moet deze erkend zijn. Als u een toeslagpartner heeft, moet u allebei werken. In sommige situaties kunt u toch kinderopvangtoeslag krijgen als u of uw toeslagpartner niet werkt, bijvoorbeeld als u of uw toeslagpartner een opleiding, inburgeringscursus of traject naar werk volgt. U kunt daar hier meer over lezen. 
- U en uw kind wonen op hetzelfde adres en staan op dit adres ingeschreven bij de gemeente. Indien u co-ouder bent, zijn de regels anders. U kunt dan kinderopvangtoeslag krijgen voor de opvanguren die u zelf betaalt. Of uw kind op uw adres of op het adres van uw ex staat ingeschreven, maakt niet uit. U moet daar soms nog wel wat zaken voor regelen. Lees hier meer over wat co-ouderschap kan betekenen voor de toeslagen. 
- Uw kind gaat naar een geregistreerde opvang. Dit houdt in dat de kinderopvang staat geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en een LRK-nummer heeft.
- U betaalt een deel van de kosten van de opvang zelf. Dit wordt de verplichte eigen bijdrage genoemd. U moet met bankafschriften kunnen aantonen dat u eigen bijdrage betaalt.

Kindgebonden budget
 Kindgebonden budget is een bijdrage in de kosten voor kinderen tot 18 jaar. Deze toeslag krijgt u naast de kinderbijslag. Om in aanmerking te komen, moet u aan vijf voorwaarden voldoen:
- U hebt één of meer kinderen die jonger zijn dan 18 jaar.
- U krijgt kinderbijslag van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Indien uw kind 16 of 17 jaar is en u geen kinderbijslag meer krijgt voor uw kind, kunt u soms toch kindgebonden budget krijgen. Dit beoordeelt de SVB. Zij geven dit door aan de Belastingdienst.
- Uw (gezamenlijke) inkomen is niet te hoog. Hoe hoog uw inkomen mag zijn, hangt af van de samenstelling van uw gezin. U kunt hier een proefberekening doen om te zien of u kindgebonden budget kunt krijgen. 
- U hebt de Nederlandse nationaliteit of bent legaal in Nederland.
- Uw (gezamenlijke) inkomen is niet te hoog. In 2022 is het maximaal vermogen zonder toeslagpartner € 120.020 en met toeslagpartner € 151.767. Dit bedrag ligt in 2023 waarschijnlijk iets hoger.

Aanvragen
Om een toeslag aan te vragen gaat u naar mijn.toeslagen.nl. Hier logt u in met uw DigiD. U ziet dan de verschillende soorten toeslagen en kunt gemakkelijk uw aanvraag starten.

Toeslagpartner
Zoals u in de voorwaarden voor de verschillende toeslagen kunt teruglezen, zijn sommige bedragen afhankelijk van het feit of u een toeslagpartner hebt. Indien u bent getrouwd of een geregistreerd partnerschap hebt, is uw partner uw toeslagpartner. Maar ook iemand anders die op uw adres ingeschreven staat, kan uw toeslagpartner zijn. Dit is zo als voor u één van de volgende situaties geldt:
- U hebt een samenlevingscontract afgesloten bij de notaris.
- U hebt samen een kind.
- U of uw partner heeft een kind van de ander erkend.
- U bent partner voor een pensioenregeling.
- U hebt samen een koopwoning en woont daar allebei.
- U of één van uw medebewoners heeft een kind jonger dan 18 jaar dat op uw adres staat ingeschreven. Indien uw medebewoner een onderhuurder heeft, bent  u niet elkaars toeslagpartner.
- U was vorig jaar al elkaars toeslagpartner.

Indien meerdere situaties voor u tellen met meerdere medebewoners, dan geldt de eerste situatie uit het overzicht. U kunt maar één toeslagpartner hebben.

Toetsingsinkomen
Uw inkomen is belangrijk voor het aanvragen van toeslagen. Bij de toeslagen wordt gekeken naar uw toetsingsinkomen. Indien u belastingaangifte doet, is uw toetsingsinkomen gelijk aan uw verzamelinkomen uit uw definitieve aanslag inkomstenbelasting. Als u geen belastingaangifte doet, is uw toetsingsinkomen gelijk aan uw belastbare loon. Dit staat op de jaaropgaaf die u van uw werkgever ontvangt. Daarop wordt het ook wel ‘bedrag voor de loonheffingen (LH of LB)’ of ‘fiscaal loon’ genoemd.

Als het jaar nog niet voorbij is, heeft u nog geen definitieve belastingaanslag of jaaropgaaf ontvangen. U moet uw inkomen dan zo goed mogelijk schatten. U kunt hier een berekening maken. 

U kunt uw verzamelinkomen op de volgende manier controleren. Ga naar mijn.belastingdienst.nl en log in met uw DigiD. Klik op ‘Menu’ linksboven in het scherm en ga naar ‘Mijn gegevens’. Klik op ‘Inkomensverklaring opvragen en geregistreerd inkomen bekijken’. Nu ziet u uw verzamelinkomen voor de afgelopen jaren.

Aanpassen van gegevens
Uw gegevens worden elk jaar door de Belastingdienst geschat met de gegevens die u doorgeeft in uw belastingaangifte Inkomstenbelasting. Deze gegevens zijn echter van het vorige jaar. Indien er veranderingen zijn in uw inkomen of vermogen, worden deze niet automatisch gelijk aangepast. U kunt bij een lager inkomen recht hebben op meer toeslag en bij een hoger inkomen of vermogen op minder of zelfs geen toeslag.

Na het einde van het jaar wordt een definitieve berekening gemaakt. U krijgt dan een brief waarin staat op hoeveel toeslag u recht had in het afgelopen jaar. Indien dat meer is dan u hebt gekregen, dan krijgt u het resterende deel uitgekeerd. Indien u te veel toeslag heeft gekregen, dan moet u het meerdere terugbetalen.

Om dit te voorkomen is het belangrijk dat, indien er iets verandert in uw inkomen of vermogen, u uw gegevens aanpast. U kunt dit doen via mijn.toeslagen.nl. Klik linksboven op de drie streepjes en dan op de toeslag waarvoor u uw gegevens wilt aanpassen. Klik vervolgens op ‘Er wijzigt iets in het inkomen’ of ‘Er wijzigt iets in het vermogen’ en volg daar de stappen. Wij raden u ook aan na te kijken of de Belastingdienst het goede inkomen hanteert.

Conclusie
Het Nederlandse toeslagenstelsel kent vier toeslagen: de huurtoeslag, de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget. Ze kennen allemaal hun eigen voorwaarden. Sommige begrippen komen in meerdere voorwaarden terug. Deze begrippen hebben wij in deze blog voor u uiteengezet. Verder is het belangrijk dat u nakijkt of de Belastingdienst nog het juiste inkomen voor u hanteert. Daarmee voorkomt u dat u aan het eind van het jaar toeslagen moet terugbetalen.

Heeft u vragen over toeslagen, belastingen of over een ander rechtsgebied? U bent altijd welkom op een van onze inloopspreekuren!

Wanneer heb ik recht op een vast contract?

19-10-2022

Door: Alicia van Welie

Indien u al een tijdje werkt voor uw werkgever dan kunt u zich afvragen wanneer u recht heeft op een vast contract. In Nederland zijn er verschillende type arbeidscontracten. Dit betekent dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen een tijdelijk en vast contract. Een tijdelijk contract houdt in dat u een arbeidsovereenkomst heeft voor een bepaalde tijd. De tijdsduur van een tijdelijk contract verschilt per arbeidsovereenkomst. Daarnaast houdt een vast contract in dat u een contract heeft voor een onbepaalde tijd. Desondanks wordt er geen onderscheid gemaakt op het gebied van de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een vast en tijdelijk contract. In deze blog zal uiteengezet worden wat de juridische vereisten zijn om aanspraak te maken op een vast contract.

Ketenregeling

Indien u al meerdere arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd heeft gesloten, kunt u dit zien als een keten van arbeidsovereenkomsten. In artikel 7:668a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt dit ook wel de bekende ketenregeling genoemd. Dit artikel zorgt ervoor dat de mogelijkheid tot opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten wordt gelimiteerd. Een keten van maximaal 3 jaar opvolgende arbeidsovereenkomsten of maximaal 3 tijdelijke contracten zal leiden tot een overeenkomst van onbepaalde tijd. Daarbij is het van belang dat in beide gevallen er maximaal 6 maanden tussen de opvolgende arbeidscontracten zit, dit wordt ook wel een tussenpoos genoemd.

Kortom krijgt u een vierde contract of bent u langer dan 3 jaar in dienst, dan heeft u recht op vast contract volgens de ketelregeling. Op deze manier zal uw tijdelijke contract automatisch overgaan in een vast contract. Deze regeling is van dwingend recht, dit betekent dat er niet vanaf mag worden geweken.

Voorbeeld van de ketenregeling

Stel dat u een jaarcontract heeft gehad van 5 mei 2018 tot 5 mei 2019. Vervolgens kreeg u weer een jaarcontract van 5 mei 2019 tot 5 mei 2020. Daarna kreeg u weer een jaarcontract van 5 mei 2020 tot 5 mei 2021. Als u op 5 mei 2021 een arbeidsovereenkomst tekent dan is de ketenregeling van toepassing en zal deze automatisch in een vast contract overgaan.

Uitzonderingen op de ketenregeling

Desondanks zijn er toch een aantal uitzonderingen op de ketelregeling. Ter illustratie worden een aantal uitzonderingen uiteengezet. Allereerst is de ketenregeling niet van toepassing als de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor maximaal 3 maanden die onmiddellijk volgt op een tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomst voor 3 jaar of langer. Ten tweede is de ketenregeling niet van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg (BBL-opleiding). Ten derde is de ketenregeling niet van toepassing, indien de werknemer de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en de gemiddelde verrichte arbeid maximaal 12 uur per week heeft bedragen. Ten vierde is de ketenregeling niet van toepassing, indien u de AOW-leeftijd heeft bereikt. De werkgever mag vanaf de AOW-leeftijd 6 tijdelijke contracten geven in 4 jaar tijd.

Ook kunnen middels Cao-regelingen afspraken volgen met betrekking tot het aantal tijdelijke contracten dat uw werkgever mag geven en de periode dat uw werkgever tijdelijke contracten mag geven. Het is belangrijk dat u uw cao raadpleegt, zodat u kunt nakijken of er mogelijke afspraken zijn die voor u van toepassing zijn.

Voorbeelden van afwijkende bepalingen met betrekking tot de ketenregeling in de cao

In de cao kunnen er bepalingen staan die het mogelijk maken om van de ketenregeling af te wijken. In de cao worden geregeld dat het aantal tijdelijke contracten bij een uitzendovereenkomst verhoogd kan worden naar maximaal 6 tijdelijke contracten. Ook kunnen bepaalde sectoren met betrekking tot de ketenregeling buiten toepassing gelaten worden. Voor deze sectoren zijn er andere regels opgesteld met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd. Het is belangrijk dat u in de cao kijkt of er nadere bepalingen zijn met betrekking tot de ketenregeling.

Conclusie

Een werknemer krijgt automatisch een vast contract indien meer dan 3 tijdelijke opvolgende arbeidscontracten heeft gehad bij zijn werkgever of als hij langer dan 3 jaar opvolgende tijdelijke arbeidscontracten heeft gekregen bij dezelfde werkgever. Daarbij is het van belang dat bij beiden gevallen er maximaal 6 maanden tussen de opvolgende arbeidscontracten zit, dit wordt ook wel een tussenpoos genoemd. Ook is het belangrijk dat er in de cao geen nadere afspraken staan met betrekking tot de ketenregeling. Als er voldaan is aan de voorwaarden van de ketenregeling, dan wordt uw arbeidsovereenkomst automatisch omgezet in een vast contract. Mocht u nog verdere vragen hebben of u recht heeft op een vast contract, dan helpen wij u graag verder tijdens een van onze spreekuren!

Problemen met uw vlucht? Dit is waar u recht op heeft!

21-09-2022

Door: Emilia Tanis

Voor velen van u zal de vakantieperiode inmiddels tot een einde zijn gekomen. Hopelijk heeft u een fijne tijd gehad en is de reis goed verlopen. Gezien de nieuwsberichten over bijvoorbeeld Schiphol is dat bepaald geen vanzelfsprekendheid. Wat kunt u doen als u (ernstige) vertraging heeft opgelopen, uw vlucht geannuleerd is, u de vlucht niet heeft gehaald door de lange rij voor de securitycheck of als u bagageproblemen ondervindt? Kortom; wat zijn uw rechten wat reizen per vliegtuig betreft?

Op Europees niveau zijn regels gemaakt met betrekking tot uw rechten in het geval van vluchtvertraging, annulering, instapweigering of bagageproblemen. Deze rechten zijn opgenomen in verordening 261/2004. Deze verordening heeft werking indien uw vlucht vertrekt vanaf een luchthaven binnen de Europese Unie of indien uw vlucht vertrekt vanuit een land buiten de Europese Unie naar een luchthaven in de Europese Unie en waarbij tevens de luchtvaartmaatschappij Europees is.  

Recht op verzorging

Vanaf twee uren vertraging heeft u recht op verzorging. Dit recht houdt volgens de verordening in dat u recht heeft op maaltijden, verfrissingen en twee telefoontjes, e-mails of (jawel) faxen. Indien dit geval zich heeft voorgedaan, heeft u wellicht een voucher van de luchtvaartmaatschappij ontvangen om te voorzien in eten en drinken. Indien dit niet het geval is geweest, en u heeft zelf wat te eten en/of drinken gekocht, dan kunt u deze kosten claimen bij de luchtvaartmaatschappij.

Indien uw vlucht geannuleerd is of dusdanig vertraagd is zodat deze de volgende ochtend pas vertrekt dient de luchtvaartmaatschappij u een accommodatie aan te bieden met vervoer hiernaartoe. Indien zij dit niet doet, kunnen de kosten hiervan achteraf geclaimd worden. In dit geval is het raadzaam de betalingsbewijzen te bewaren.

Recht op compensatie

In de volgende situaties heeft u mogelijk recht op compensatie:

-         indien een annulering of vertraging ervoor zorgt dat u meer dan drie uur later aankomt op de eindbestemming. In het arrest Wallentin-Hermann is bepaald dat een technisch probleem in de meeste gevallen geen buitengewone omstandigheid oplevert.[1] Dit betekent dat u ook bij een technisch probleem, dat een vertraging van meer dan drie uur veroorzaakt, recht heeft op compensatie. Dit is anders indien het technische probleem is veroorzaakt door een omstandigheid waar de luchtvaartmaatschappij geen invloed op heeft. U kunt hierbij denken aan terrorisme;

-         indien uw vlucht kort voor vertrek wordt geannuleerd;

-         indien u door de vertraging uw aansluitende vlucht mist en

-         indien u onterecht geweigerd bent in te stappen (eventueel doordat de vlucht overboekt is).

In deze gevallen maakt u mogelijk aanspraak op een bedrag als vergoeding voor het geleden tijdsverlies. Dit staat dus los van het bedrag dat u dient te krijgen als u een nieuw ticket heeft moeten kopen. De compensatie is dus puur voor de ‘weggegooide tijd’. De verordening bepaalt enkel dat u in het geval van een geannuleerde vlucht recht heeft op compensatie. In het Sturgeon-arrest is bepaald dat deze compensatie eveneens van toepassing is in het geval van vertraging.[2] De hoogte van deze compensatie is afhankelijk van de afstand van uw vlucht.

Bestemmingen binnen de Europese Unie:

-         Bij vluchten met een afstand tot 1500 km bedraagt de compensatie 250 euro.

-         Bij vluchten met een afstand van meer dan 1500 km bedraagt de compensatie 400 euro.

Bestemmingen buiten de Europese Unie:

-         Bij vluchten met een afstand tot 1500 km bedraagt de compensatie 250 euro.

-         Bij vluchten met een afstand van 1500 km tot en met 3500 km bedraagt de compensatie 400 euro.

-         Bij vluchten met een afstand van meer dan 3500 km bedraagt de compensatie 600 euro.

Claim indienen

Deze vergoedingen kunt u aanvragen bij de luchtvaartmaatschappij zelf. De meeste luchtvaartmaatschappijen hebben hiervoor een online vergoedingsformulier beschikbaar gesteld. Na het invullen van de gevraagde gegevens wordt de claim in behandeling genomen door de luchtvaartmaatschappij. U kunt er ook voor kiezen uw reisbureau, rechtsbijstandsverzekeraar, reisverzekering of een claimbureau in te schakelen. Hierbij is het van belang te weten dat de claim twee jaar na de vluchtdatum vervalt.

Uitzonderingen

In het geval van buitengewone omstandigheden kunt u geen aanspraak maken op compensatie. Een dergelijke omstandigheid doet zich voor wanneer de vliegtuigmaatschappij op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het ontstane probleem. Eerder werd al terrorisme genoemd. Daarnaast kunnen ook weersomstandigheden, stakingen van derden en medische noodlandingen buitengewone omstandigheden vormen.

Personeelstekort Schiphol

Hierboven zijn enkele problemen omschreven die zich kunnen voordoen met betrekking tot de vlucht. Maar wat nou als de situatie op de luchthaven ervoor zorgt dat u uw vlucht niet kunt halen? Het overkwam deze zomer veel mensen die via Schiphol vertrokken. De luchthaven komt dan ook met een oplossing: reizigers die in de periode tussen 23 april 2022 en 11 augustus 2022 hun vlucht misten door de lange wachttijden bij de securitycontrole én die zelf op tijd op de luchthaven aanwezig waren, kunnen een compensatie aanvragen. Bent u een gedupeerde en wilt u graag compensatie aanvragen? Dat kan door middel van deze link: https://www.schiphol.nl/nl/vergoeding-gemiste-vlucht.

Bagageproblemen

Helaas kan het ook nog voorkomen dat uw bagage is beschadigd, vertraagd of is verloren. Ook hier zijn afspraken over gemaakt. Verordening 889/2002 geldt wanneer u vertrekt vanuit een land in de EU óf als u terugvliegt naar de EU met een Europese vliegtuigmaatschappij. Daarnaast geldt het verdrag van Montreal voor 119 verdragsstaten waaronder de gehele EU, de Verenigde Staten, Japan en China. Het verdrag van Montreal regelt de aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappijen. 

Indien uw bagage is beschadigd, vertraagd of verloren dient u bij aankomst op de luchthaven de bagageservicebalie te zoeken. Hier kunt u het Property Irregularity Report (hierna: PIR) invullen. Door middel van dit formulier wordt u op de hoogte gebracht van de status van uw bagage (indien deze vertraagd of verloren is), u kunt op dit formulier tevens aangeven waar eventuele beschadigingen zitten.

Beschadiging

Indien uw bagage beschadigd is, dient u het PIR-formulier in te vullen. Het is hierbij aan te raden op de luchthaven al foto’s te maken van de beschadigingen. Deze foto’s kunnen als bewijs dienen. U heeft na het ontvangen van de bagage zeven dagen de tijd de luchtvaartmaatschappij aansprakelijk te stellen. Indien u dit doet, dient u het PIR-formulier mee te sturen.

Vertraging

Ook in het geval van bagagevertraging dient het PIR-formulier ingevuld te worden. Hierop kunt u ook aangeven waar de bagage gebracht moet worden als deze weer terecht is. Indien het meerdere dagen duurt voor uw bagage zal arriveren, mag u enkele hoognodige spullen aanschaffen. Welke spullen dit zijn, verschilt per luchtvaartmaatschappij. De kosten van deze spullen kunt u binnen 21 dagen, na ontvangst van de bagage, claimen bij de luchtvaartmaatschappij. Ook hier geldt weer dat betaalbewijzen dienen te worden bewaard.

Verloren

Als uw bagage na drie dagen nog niet terecht is, kunt u online een Bagage Inventory formulier invullen bij de luchtvaartmaatschappij. Op dit formulier vult u ook het nummer van het eerdergenoemde PIR-formulier in. Indien de koffer na 21 dagen nog niet terecht is, kunt u een claim indienen bij de luchtvaartmaatschappij. U kunt er ook voor kiezen uw claim in te dienen bij uw reisorganisatie, reisverzekering of creditcardverstrekker (indien de boeking met creditcard is betaald).

Hopelijk heeft u deze informatie niet nodig (gehad). Mocht dit wel zo zijn en heeft u nog vragen of heeft u vragen over een heel ander onderwerp, dan bent u van harte welkom bij een van onze spreekuren!

[1] HvJ EU 22 december 2008, ECLI:EU:C:2008:771.

[2] HvJ EU 19 november 2009, ECLI:EU:C:2009:716.

Wat is er in uw arbeidsvoorwaarden veranderd vanaf 1 augustus door de implementatie van een Europese richtlijn? 

16-08-2022

Door: Esmeralda de Jongh

Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Deze wet is, zoals uit de titel volgt, een implementatie van een Europese richtlijn, namelijk Richtlijn (EU) 2019/1152. In deze wet is nagenoeg geen overgangsrecht opgenomen. Dat wil zeggen dat alle verplichtingen voor werkgevers in de wet direct per 1 augustus gelden, ook voor de dan al lopende arbeidsovereenkomsten. In deze blog zal uiteengezet worden wat de veranderingen voor u als werknemer of werkgever zijn vanaf 1 augustus. 

Het doel van de wet die op 1 augustus 2022 in werking is getreden is om de arbeidsvoorwaarden van werknemers te verbeteren door transparantere en beter voorspelbare arbeidsvoorwaarden te bevorderen en gelijktijdig te zorgen voor aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt door middel van het kosteloos aanbieden van verplichte scholing. Hieronder zullen de vijf belangrijkste wijzigingen worden uiteengezet. 

Werkgevers moeten de ‘oproepregels’ toepassen bij arbeidsovereenkomsten met geheel of grotendeels onvoorspelbare tijdstippen. 

De nieuwe wetgeving zal een nieuw onderscheid maken tussen arbeidsovereenkomsten, namelijk:

-         een arbeidsovereenkomst met geheel of grotendeels onvoorspelbare tijdstippen; of

-         een arbeidsovereenkomst met geheel of grotendeels voorspelbare tijdstippen.

Grotendeels onvoorspelbare tijdstippen

Er is sprake van grotendeels onvoorspelbare tijdstippen waarop arbeid moet worden verricht, als het merendeel van de arbeidstijd niet vooraf bekend is bij de werknemer. Bij onvoorspelbare tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht, worden deze tijdstippen in overwegende mate direct of indirect door de werkgever bepaald. Het begrip grotendeels/merendeels is niet door de wetgever ingevuld. Dit zal moeten blijken uit de jurisprudentie. Tot die tijd zal per situatie moeten worden bekeken of sprake is van (on)voorspelbare tijdstippen.

Bij een arbeidsovereenkomst met geheel of grotendeels onvoorspelbare tijdstippen kan de werknemer op grond van het nieuwe artikel 7:628b BW slechts worden verplicht arbeid te verrichten op referentiedagen en -uren. Deze referentiedagen en -uren zijn onder andere afhankelijk van de werkplaats (en eventuele openingstijden) van de werknemer. Buiten deze dagen kan de werknemer niet worden verplicht om arbeid te verrichten.

Bij het oproepen van werknemers om te komen werken tijdens de referentiedagen moeten bovendien de volgende twee ‘oproepregels’ (artikel 7:628a lid 2 en 3 BW) in acht worden genomen:

-         de werknemer kan niet worden verplicht om gehoor te geven aan een oproep, indien de oproep met tijdstippen waarop moet worden gewerkt niet tenminste vier kalenderdagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekend wordt gemaakt; en

-         als de werkgever de oproep binnen vier kalenderdagen voor aanvang van de arbeid schriftelijk of elektronisch deels of volledig intrekt of de tijdstippen wijzigt, heeft de werknemer recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij de arbeid zou hebben verricht.

Grotendeels voorspelbare tijdstippen

Er is sprake van grotendeels voorspelbare tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht, als het merendeel van de arbeidstijd vooraf bekend is bij de werknemer. Een werknemer met geheel of grotendeels voorspelbare tijdstippen heeft een rooster dat grotendeels vast is of volgens een vaste systematiek wisselend.

Wanneer sprake is van grotendeels voorspelbare tijdstippen, dan gelden de hierboven genoemde oproepregels niet, tenzij sprake is van een oproepovereenkomst. De wettelijke definitie van een oproepovereenkomst en bijkomende verplichtingen blijven ongewijzigd.

Werknemer kan verzoeken om arbeid met meer voorspelbare arbeidsvoorwaarden

De werknemer krijgt op grond van artikel 2b van de Wet flexibel werken het recht om – na een dienstverband van tenminste 26 weken – de werkgever te verzoeken om een vorm van arbeid met meer voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een oproepkracht die op bepaalde vaste dagen zijn arbeid wil verrichten.

De beantwoording van het verzoek moet door de werkgever schriftelijk en gemotiveerd plaatsvinden binnen een maand waarna het verzoek is gedaan. Er gelden geen verdere criteria waaraan een verzoek moet voldoen en wanneer een werkgever een verzoek moet inwilligen of juist kan afwijzen. Daarbij geldt wel dat als een werkgever niet tijdig reageert op zo’n verzoek van de werknemer, de arbeid overeenkomstig het verzoek moet worden vormgegeven.

Een werknemer mag pas na een jaar, nadat zijn eerdere verzoek is ingewilligd of afgewezen, een nieuw verzoek bij de werkgever indienen. Hiervoor geldt alleen een uitzondering in het geval van onvoorziene omstandigheden, zoals het overlijden van een partner.

Werkgevers moeten verplichte scholing kosteloos en als arbeidstijd aanbieden

Op grond van het gewijzigde artikel 7:611a BW, moeten werkgevers opleidingen die volgens de wet of cao verplicht zijn om het werk uit te voeren waarvoor de werknemer is aangenomen, kosteloos aanbieden en als arbeidstijd aanmerken.

Het is niet toegestaan om deze kosten van scholing op werknemers te verhalen. Dergelijke studiekostenbedingen zijn nietig, wat betekent dat het beding van rechtswege niet geldt en een werkgever daar dus geen beroep op kan doen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat ook al bestaande studiekostenbedingen die betrekking hebben op verplichte scholing vanaf 1 augustus nietig zijn.

Scholing die de werkgever verplicht moet aanbieden kan onder andere gaan over veiligheid en het bijhouden van vakbekwaamheid. Door de minister zijn een aantal voorbeelden van deze verplichte scholing genoemd, namelijk scholing die een werknemer moet volgen om met een nieuw computersysteem te kunnen werken dat door de werkgever wordt ingevoerd of scholing die de werknemer moet volgen in het kader van een verbetertraject. Scholing die noodzakelijk is voor het verkrijgen van een diploma of certificaat waarover de werknemer bij eerste aanvang van de werkzaamheden al dient te beschikken om op grond van een wettelijke bepaling een functie te mogen uitvoeren valt hier in beginsel niet onder.

Alle kosten die de werknemer moet maken in verband met het volgen van de scholing, zijn voor rekening van de werkgever, zoals bijvoorbeeld de reiskosten, boeken en examengelden.

De scholing moet daarnaast indien mogelijk onder werktijd worden aangeboden. Lukt dit niet, dan wordt de opleidingstijd wel aangemerkt als arbeidstijd. Dit betekent dat er loon moet worden doorbetaald tijdens die tijd.

Werkgevers moeten een objectieve reden hebben voor een verbod op nevenwerkzaamheden.

Het is vanaf 1 augustus 2022 op grond van artikel 7:653a BW niet toegestaan dat de werkgever de werknemer belemmert om buiten het werkrooster te gaan werken voor een ander, tenzij er sprake is van een rechtvaardigingsgrond op grond van een objectieve reden. Deze regel geldt ook voor de al bestaande nevenwerkzaamhedenbedingen.

Objectieve rechtvaardigingsgronden kunnen zijn: gezondheid en veiligheid, de bescherming van vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie, de integriteit van overheidsdiensten of het vermijden van belangenconflicten. Deze opsomming is niet limitatief, wat betekent dat er nog eventuele andere objectieve redenen zijn voor het hanteren van een nevenwerkzaamhedenbeding in een arbeidsovereenkomst. De redenen kunnen bijvoorbeeld ook zijn gelegen in andere belangen van de werkgever, zoals de verenigbaarheid van de arbeid met de verplichtingen van de werkgever onder de Arbeidstijdenwet.

Bij een objectieve rechtvaardigingsgrond moet getoetst worden of het verbieden van de nevenwerkzaamheden doelmatig (passend en geschikt) en noodzakelijk (proportioneel) is om het zwaarwegende belang van de werkgever te beschermen. Hierbij worden ook de belangen van de werknemer meegewogen. Beoordeeld moet dus worden of het belang van de werkgever dusdanig genoeg is dat het belang van de werknemer om elders te kunnen werken daarvoor moet wijken.

Het is mogelijk, maar niet noodzakelijk, om deze rechtvaardigingsgrond op te nemen in de arbeidsovereenkomst. De rechtvaardiging mag namelijk ook naderhand worden gegeven, als bijvoorbeeld de werkgever een beroep doet op de nevenwerkzaamhedenbepaling in de arbeidsovereenkomst. Op deze wijze kunnen bestaande bedingen waarin de objectieve rechtvaardiging niet is opgenomen, in stand blijven.

Werkgevers moeten werknemers schriftelijk uitgebreider informeren over de belangrijkste aspecten van de arbeidsrelatie.

In artikel 7:655 BW staat een lijst met essentiële aspecten van de arbeidsovereenkomst waarover werknemer schriftelijk in kennis moeten worden gesteld. Deze lijst wordt uitgebreid met de volgende onderdelen:

-         plaats of hoofdzakelijke plaats uitvoering werkzaamheden;

-         duur of einddatum;

-         bij uitzendkrachten, de identiteit van de inlenende onderneming, indien en zodra deze bekend is;

-         alle vormen van verlof die de werkgever aanbiedt en genoten kan worden tegen behoud van het volle loon (bijv. ouderschapsverlof en dergelijke);

-         de procedure, met inbegrip van de formele vereisten en de opzegtermijnen, die de werkgever en werknemer in acht moeten nemen indien de arbeidsrelatie wordt beëindigd, of, indien de duur van de opzegtermijn op het moment waarop de informatie wordt verstrekt niet kan worden aangegeven, de wijze waarop die opzegtermijnen worden vastgesteld;

-         loon, overige bestanddelen afzonderlijk vermeld, betaalwijze, frequentie, regelingen overwerk en het loon daarvoor;

-         indien van toepassing: het door de werkgever geboden recht op opleiding;

-         als sprake is van grotendeels voorspelbare tijdstippen: de duur van de normale arbeidstijd, de regelingen voor arbeid buiten de dagelijkse of wekelijkse arbeidstijd (overwerk) inclusief de vergoedingen daarvoor, en de regelingen inzake het ruilen van diensten of het krijgen van een ander rooster; en

-         als sprake is van grotendeels onvoorspelbare tijdstippen: (i) beginsel dat het rooster variabel is, het aantal gewaarborgde uren en het loon voor arbeid boven op die gewaarborgde uren, (ii) de referentiedagen en -uren waarop de werknemer kan worden verplicht om te werken en (iii) en de minimale termijn voor kennisgeving (oproep).

De bestaande arbeidsovereenkomsten hoeven niet te worden aangepast. De werkgever wordt wel verplicht om op verzoek van de werknemer de informatie binnen een maand aan te vullen.

Conclusie

Deze wet is op 1 augustus 2022 in werking getreden. Hoewel de Nederlandse wet al aan veel vereisten uit deze Europese richtlijn voldoet, zullen er toch wat aanpassingen nodig zijn. De belangrijkste wijzigingen zijn de bepalingen met betrekking tot het door de werkgever aan de werknemer kosteloos ter beschikking stellen van verplichte opleidingen, het verbod op het belemmeren van nevenarbeid en de mogelijkheid voor de werknemer om een verzoek te doen voor meer voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Daarnaast zijn er enkele extra verplichtingen opgenomen met betrekking tot het schriftelijk of elektronisch verstrekken van informatie aan werknemers. Dat betekent in praktische zin dat arbeidsovereenkomsten voor nieuwe werknemers moeten worden aangepast en dat ook werknemers die nu al in dienst zijn een verzoek kunnen doen om die informatie.

De proeftijd bij een arbeidsovereenkomst, hoe zit dat?

12-07-2022

Door: Thomas de Boer

Beginnen bij een nieuwe werkgever is altijd spannend. Men krijgt te maken met een nieuwe omgeving met nieuwe mensen en nieuwe uitdagingen. Zelfs na een sollicitatiegesprek is het vaak zo dat een werkgever en een werknemer elkaar nog niet helemaal kennen. De vraag die dan rijst is hoe deze nieuwe relatie zich in de praktijk uitpakt. Om deze reden kan een werkgever een proeftijdbeding toevoegen aan de arbeidsovereenkomst. Via een dergelijk beding kan de werkgever (of de werknemer) binnen een bepaalde periode de arbeidsovereenkomst voortijdig opzeggen. Dit heeft uiteraard grote gevolgen voor de positie van de werknemer. Ter verduidelijking zal deze blogpost daarom een duidelijk overzicht bieden van het proeftijdbeding—wat mag en wat niet?

De regels met betrekking tot een proeftijdbeding in een arbeidsovereenkomst

In de wetgeving is de proeftijd primair geregeld in de artikelen 7:652 en 7:676 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het eerstgenoemde artikel geeft de meer formele vereisten die hangen aan een proeftijdbeding. Zo moet een proeftijdbeding altijd schriftelijk zijn vormgegeven (een periode van proeftijd kan dus niet zomaar mondeling tussen een werkgever en een werknemer worden afgesproken).

Verder is nog een aantal beperkingen van toepassing. Als een werknemer voor een onbepaalde tijd wordt aangenomen—dus als hij of zij een vast contract heeft—mag de proeftijd niet langer bedragen dan twee maanden. Als een werknemer een tijdelijk contract is aangegaan met zijn of haar werkgever voor een periode die langer is dan zes maanden, maar korter dan twee jaar, dan kan de proeftijd maximaal één maand bedragen. Hetzelfde geldt overigens voor een tijdelijk contract waarin geen einddatum is afgesproken. Voor deze twee typen tijdelijke contracten geldt wel dat via een cao of bij regeling door een daartoe bevoegd bestuursorgaan anders kan worden afgesproken (ten nadele van de werknemer). Tijdens cao-onderhandelingen zou men dus bijvoorbeeld overeen kunnen komen dat de proeftijd langer mag duren dan die ene maand. Tot slot geldt dat indien sprake is van een tijdelijk contract dat langer duurt dan twee jaar de proeftijd weer voor twee maanden kan gelden.

In welke gevallen is een proeftijd echter niet toegestaan? Het staat de werkgever namelijk niet vrij om altijd een proeftijdperiode in te stellen. Ten eerste mag het niet als de arbeidsovereenkomst maar voor maximaal zes maanden is aangegaan. Ten tweede mag het niet als het gaat om een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en zijn of haar huidige werkgever, tenzij die werknemer heel ander werk gaat doen waar duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden aan te pas komen. Tot slot mag het niet als het gaat om een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en een werkgever die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger van de vorige werkgever te zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een werkgever die wordt overgenomen door een andere (nieuwe) werkgever.

Al met al worden deze regels vrij streng uitgelegd in de praktijk, vooral ten behoeve van de werknemer. Als iets in het contract staat dat niet strookt met de hierboven uitgelegde regels, dan wordt de hele proeftijd geschrapt—het beding wordt nietig geacht. Er is in dat geval dus geen proeftijd waarmee men rekening moet houden. De werkgever kan, indien hij een dergelijke fout maakt, ook niet daarna alsnog pogen om die fout te herstellen.

De betekenis van een proeftijdbeding

Er bestaat dus een aantal regels die moeten worden gevolgd willen de werknemer en de werkgever een geldig proeftijdbeding in het leven roepen. Als de werknemer dan eenmaal aan de slag gaat krijgt hij of zij te maken met die proeftijd. Wat houdt dat precies in? Wat kan een werkgever wel, en wat kan een werkgever niet?

Om te beginnen met het meest belangrijke: zowel de werkgever als de werknemer kan met onmiddellijke ingang hun arbeidsovereenkomst opzeggen zolang de proeftijd nog niet is verstreken. Voor de werkgever geldt hierbij dat hij ook schriftelijk de redenen van die opzegging moet leveren in het geval dat de werknemer dat verzoekt. Ook geldt dat de werkgever niet mag opzeggen om de redenen vermeld in de artikelen 7:646-649 en 7:670 lid 5 t/m 9 BW. Deze bepalingen gaan bijvoorbeeld over het gegeven dat mannen en vrouwen gelijk behandeld moeten worden, of dat werkgevers niet mogen opzeggen door het feit dat een werknemer weigert te werken op zondag. Echter, over het algemeen hebben de werknemers een zwakke positie jegens hun werkgever tijdens deze periode.

Vandaar ook dat in de rechtspraak in sommige gevallen wordt ingegrepen door de rechter in het voordeel van de werknemer. Den Haan/The Box Fashion, één van de meer bekende arresten rondom deze materie, is hier een duidelijk voorbeeld van.[1] In dit arrest, gewezen door de Hoge Raad, werd een casus beschreven waarbij een werknemer, Den Haan, kennis had genomen van de voornemens van zijn werkgever om hem te ontslaan. Den Haan, die nog steeds in het midden van zijn proeftijd zat, kreeg dan ook een bericht dat hij zich op een vrijdag bij de directeur moest melden. Echter, de verschijning van Den Haan op die dag bleef uit. Het mocht juist zo zijn dat die vrijdag ook specifiek de laatste dag was van de proeftijdperiode van Den Haan. Toen Den Haan uiteindelijk twee dagen later telefonisch inderdaad ontslagen was, hetgeen die dag daarna nog mondeling herhaald werd, rees de vraag of dit alles wel binnen de proeftijd had plaatsgevonden.

Wat de vraag vooral compliceerde was het feit dat het juist aan Den Haan lag dat het bericht van ontslag te laat was aangekomen. Hij was immers degene die weigerde te verschijnen om het slechte nieuws te horen te krijgen. Zou een dergelijke handeling ervoor zorgen dat de rechter toch besluit dat de werkgever gelijk had?

Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat dat niet het geval was. De proeftijd is een uitzondering op de normaal gesproken sterke ontslagbescherming die een werknemer geniet. Deze uitzondering zal daarom ook strikt uitgelegd moeten worden. Dit betekent echter niet dat in sommige omstandigheden deze strikte uitleg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn, aldus de Hoge Raad. Een dergelijke uitzondering bestaat in dit geval volgens hem echter niet. Zelfs als iemand zich opzettelijk onttrekt van een (op zijn zachtst gezegd) nadelig gesprek in het kader van een opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd is het niet onaanvaardbaar dat de werknemer zich beroept op de overschrijding van de proeftijdtermijn. Als de werknemer te weten komt wat hem of haar te wachten staat, dan moet de werkgever maar rekening houden met de mogelijkheid dat hij of zij niet op zal komen dagen. De strikte toepassing van de regels met betrekking tot de proeftijd, en dus ook de toepassing van de bijbehorende termijn, wordt gehandhaafd.

Conclusie

Al met al kan de proeftijd een vrij lastige periode zijn voor de positie van de werknemer. Hoewel zowel de werknemer als de werkgever in principe dezelfde rechten toekomen, namelijk het onmiddellijk kunnen opzeggen van de arbeidsovereenkomst, is het vooral de werknemer die zal komen te lijden onder een eventuele uitoefening van de bijbehorende rechten. Om deze reden is er een aantal strikte regels die de wetgever heeft gecreëerd. Onder andere van belang is dat de werkgever de juiste termijnen overeenkomt met de werknemer, en dat hij zijn eventuele rechten ook binnen die termijn uitoefent. Over het algemeen zal de rechter proberen om in het belang van de werknemer te handelen als het aankomt op dit onderwerp, maar dat neemt niet weg dat de proeftijd een scherp randje heeft.

[1] HR 27 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1859, NJ 1996/254, m.nt. P.A. Stein (Den Haan/The Box Fashion).

Wat kunt u doen als u schade lijdt door een gebrekkig product?

30-05-2022

Door: Sissi Huys

Het kan wel eens gebeuren dat u een product koopt dat kapot blijkt te zijn. In sommige gevallen kunnen deze producenten zelfs schade veroorzaken. Stelt u zich voor: u heeft een nieuwe elektrische grasmaaier gekocht. Als u de grasmaaier wil uitproberen komt u er achter dat deze niet goed functioneert en schade heeft aangericht aan uw grasmat. U zal de grasmat moeten vervangen, dus u zou graag uw schade vergoed willen zien. Wie kunt u hiervoor aanspreken?

De verkoper

Als u als consument een grasmaaier koopt bij een professionele partij, valt dit onder het begrip consumentenkoop uit artikel 7:5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als u de grasmaaier bijvoorbeeld via Marktplaats koopt, valt dit niet onder de regeling consumentenkoop. U kunt dan toch op basis van de koopovereenkomst een beroep doen op wanprestatie uit artikel 6:74 BW. U kunt dan de schade aan de grasmat vergoed krijgen, omdat de schade is veroorzaakt door de wanprestatie. Er moet in dat geval sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming van de verkoper, bestaande uit het leveren van een kapotte grasmaaier. Een toerekenbare tekortkoming is het niet voldoen aan de overeenkomst, behoudens overmacht. Het gebrek van een product komt in beginsel voor rekening van de koper, tenzij hij het gebrek niet kende of behoorde te kennen. Dat verkoper het gebrek niet kende of behoorde te kennen wordt alleen in bijzondere gevallen aangenomen. Omdat de schade aan uw grasmat gevolgschade betreft, is het niet nodig om eerst een ingebrekestelling naar de verkoper te sturen.

Onder de regeling van consumentenkoop zijn uw rechten echter beter beschermd, omdat u een betere bewijspositie heeft en meer remedies tot uw beschikking. Onder deze regeling kunt u bij de verkoper terecht als het product dat u heeft gekocht niet beantwoordt aan de koopovereenkomst volgens artikel 7:17 BW. Als u de grasmaaier niet kan gebruiken op de manier waarvoor het is bedoeld, zou u kunnen stellen dat de grasmaaier niet aan de koopovereenkomst beantwoordt. Het gaat hier strikt genomen niet om gebrekkigheid, maar om non-conformiteit. Volgens lid 2 van artikel 7:18 BW wordt bij een consumentenkoop vermoed dat de zaak non-conform is, indien de afwijking van de overeenkomst zich binnen 6 maanden na de aflevering openbaart. Op grond van artikel 7:21 BW kunt u herstel of vervanging van de kapotte grasmaaier eisen. Voor de schade aan de grasmat kunt u een beroep doen op artikel 7:24 BW, welke een recht op schadevergoeding geeft. Als de verkoper echter niet wist of behoorde te weten dat de grasmaaier kapot was, vindt op grond van lid 2 van artikel 7:24 BW kanalisatie naar de producent plaats. Dit houdt in dat u niet de verkoper, maar de producent van de grasmaaier moet aanspreken.

De producent

U kunt er ook voor kiezen om direct te producent aan te spreken. De producent is volgens artikel 6:187 BW de fabrikant van het eindproduct of van een onderdeel of degene die zich als producent presenteert door zijn naam, merk of logo aan het product te verbinden. Op Europees niveau is de Richtlijn Productaansprakelijkheid in het leven geroepen, met als doel om consumenten te beschermen tegen schade door gebrekkige producenten. Volgens artikel 6:185 BW heeft u recht op schadevergoeding als u schade lijdt door een gebrekkig product. Op grond van artikel 6:188 BW ligt op u de bewijslast om de volgende zaken aan te tonen bij de rechter: het gebrek, de schade en het causaal verband tussen het gebrek en de schade. U moet wel de producent aanspreken binnen 10 jaar nadat het product op de markt is gebracht, anders vervalt op grond van artikel 6:191 lid 2 BW uw recht op aanspraak op grond van de productaansprakelijkheidsregeling. U kunt dan nog wel de verkoper aanspreken of de producent op grond van de onrechtmatige daad in artikel 6:162 BW.

Gebrek

Een product is gebrekkig zoals bedoeld in artikel 6:186 BW als het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten. Het gaat hier om de redelijke verwachting van het grote publiek. Hierbij moet rekening worden gehouden met de presentatie van het product, het redelijkerwijs te verwachten gebruik en het tijdstip waarop het product werd uitgebracht. Men zou bijvoorbeeld in redelijkheid mogen verwachten dat een grasmaaier niet de hele grasmat sloopt bij normaal gebruik. In dat geval is de grasmaaier gebrekkig.

Schade

Op grond van artikel 6:190 BW moet producent de volgende schade vergoeden: overlijdens- of letselschade of schade aan privézaken vanaf een waarde van 500 euro. De schade aan de grasmat zou dan meer dan 500 euro moeten bedragen, anders kunt u geen beroep doen op de productaansprakelijkheidsregeling. U zou in dat geval wel de verkoper kunnen aanspreken op grond van artikel 7:24 BW, er vindt dan namelijk geen kanalisatie naar de producent plaats. U zou ook de producent kunnen aanspreken op een andere grondslag: de onrechtmatige daad in artikel 6:162 BW. De producent heeft zich dan onrechtmatig gedragen door een gebrekkig product op de markt te brengen. U moet dan schuld van de producent aantonen. Het is in dat geval makkelijker om de verkoper aan te spreken op basis van non-conformiteit.

Causaal verband 

U moet vervolgens aantonen dat er een causaal verband bestaat tussen het gebrekkige product en de schade. Het gaat hier om een condicio sine qua non-verband. Dit houdt in dat de schade niet zou zijn opgetreden zonder het gebrekkige product. U moet dus stellen dat uw grasmat niet kapot zou zijn gegaan als u niet de gebrekkige grasmaaier had gebruikt.

Verweren van de producent

De producent is niet aansprakelijk voor uw schade als deze zich met succes kan beroepen op een van de verweren genoemd in artikel 6:185 BW. De producent is niet aansprakelijk indien:

a. hij het product niet heeft uitgebracht;

b. het aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt, niet bestond op het tijdstip waarop hij het product werd uitgebracht en dus later is ontstaan;

c. het product niet met winstdoeleinden of professionele doeleinden is;

d. het gebrek een gevolg is van het feit dat het product in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften;

e. het voor de producent onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken, of;

f. het gebrek een gevolg is van de grondstof van het product of instructies die door een andere fabrikant zijn verstrekt.

De producent moet bewijzen dat hij aan het verweer voldoet als hij daar een beroep op doet. Over het algemeen worden deze verweren niet snel aangenomen.

Conclusie

Als u schade lijdt door een gebrekkig product, kunt u de schade verhalen op de verkoper of de producent. U kunt schadevergoeding vorderen van de verkoper als het product non-conform is. U kunt schadevergoeding vorderen van de producent als het product gebrekkig is. Meestal kunt u kiezen wie u wil aanspreken voor de schade. De verkoper kan dan eventueel een beroep doen op de kanalisatieregeling naar de producent. Als de verkoper echter wist of behoorde te weten van het gebrek of als uw schade zaakschade onder de 500 euro betreft, moet u de verkoper aanspreken.

Heeft u een vraag over schade door een gebrekkig product, of een andere juridische vraag? Kom dan gerust een keer naar een van onze spreekuren! 

Non-conformiteit bij de aankoop van een mobiele telefoon

28-04-2022

Door: Tijn de Gans

Mobiele telefoons: tegenwoordig niet meer weg te denken uit onze samenleving. Stelt u zich eens voor dat u tevreden de winkel uitloopt, met een mobiele telefoon die u net heeft gekocht. Na één week het toestel gebruikt te hebben, lijkt hij niet meer op te laden. Wat u ook probeert, het toestel lijkt nergens meer op te reageren. U besluit terug te gaan naar de winkel met de mededeling dat uw nieuwe telefoon naar alle waarschijnlijkheid kapot is. U hoopt dat zij het toestel kunnen repareren of vervangen. Helaas komt u van een koude kermis thuis; uw toestel is niet te repareren en voor een vervangend model zult u moeten bijbetalen.

Consumentenkoop

Als eerste is het belangrijk om te kijken of er sprake is van een consumentenkoop. Om hieraan te voldoen moet volgens artikel 7:5 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden voldaan aan drie vereisten. Allereerst moet er sprake zijn van de koop van een roerend goed. Een roerend goed is een zaak die verplaatsbaar is. Een voorbeeld van een roerende zaak is een bed of een bank of, zoals in dit geval, een mobiele telefoon. Daarnaast dient de verkoper te handelen binnen het kader van zijn beroeps- of bedrijfsactiviteit. Dit betekent dat degene die u de telefoon heeft verkocht, deze verkoop moet hebben verricht tijdens zijn/haar werkuren en in naam van het bedrijf waarvoor hij/zij werkzaam is. Er is daarom niet voldaan aan dit vereiste wanneer u de telefoon van iemand privé heeft gekocht, zoals via Marktplaats[1]. Als laatste is het van belang dat u, als koper, handelt voor doeleinden buiten bedrijfs- of beroepsactiviteit. Dat betekent dus dat u de telefoon koopt voor eigen (privé) gebruik.

Conformiteit (artikel 7:17 BW)

Na de vaststelling van een consumentenkoop moet er gekeken worden of de mobiele telefoon aan de overeenkomst beantwoordt. Dit betekent dat de telefoon de eigenschappen heeft die nodig zijn voor normaal gebruik van de telefoon en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Dit is per situatie anders. In de eerder geschetste situatie waarin de telefoon niet oplaadt is sprake van non-conformiteit. Het is vanzelfsprekend dat een mobiele telefoon in staat is opgeladen te kunnen worden. U had hier dan voor de aankoop van de telefoon niet aan hoeven twijfelen. U mag verwachten dat een pas gekochte telefoon naar behoren werkt. Er is echter geen sprake van non-conformiteit, wanneer u de telefoon zelf verkeerd gebruikt heeft. Wanneer u het toestel heeft laten vallen en het gevolg daarvan is dat de telefoon niet meer oplaadt, spreken we niet meer van non-conformiteit.

Omgekeerde bewijslast

Wanneer u er binnen zes maanden na aankoop van uw telefoon achter komt dat deze kapot is, is er op grond van artikel 7:18 lid 2 BW sprake van een omgekeerde bewijslast. Het is dan aan de verkoper om te bewijzen dat het niet zijn schuld is dat het toestel kapot is, maar de uwe. Na zes maanden ligt de bewijslast echter bij u. Dat betekent dat u na zes maanden zelf zal moeten bewijzen dat het niet uw schuld is dat het toestel kapot is.

Klachtplicht

De klachtplicht betekent, volgens artikel 7:23 BW, dat de consument (u dus) de plicht heeft om binnen een bepaalde tijd aan de verkoper te melden dat de telefoon kapot is.

De verkoper moet tijdig op de hoogte worden gesteld van het defect, anders is het eigenlijk niet meer mogelijk om hem aan te spreken op non-conformiteit van het product.

Aflevering, herstel of vervanging

Als er uiteindelijk aan de voorgaande stappen is voldaan, heeft u, op grond van artikel 7:21 BW, in principe drie opties: aflevering van het ontbrekende, herstel van de zaak of vervanging van de zaak. Voor herstel of vervanging van de zaak geldt wel dat dit redelijk moet zijn.

Het kan voorkomen dat, wanneer u de verkoper heeft gevraagd om herstel of vervanging, hij dit alsnog niet binnen een redelijke termijn doet. In dat geval heeft u het recht om herstel door een derde (een ander bedrijf, zoals een reparatiebedrijf) uit te laten voeren. De kosten die u dan hiermee maakt kunt u verhalen op de verkoper.

Ontbinding of prijsvermindering

Het kan mogelijk zijn dat herstel of vervanging niet mogelijk is of niet van de verkoper gevraagd worden. U heeft dan alsnog twee mogelijkheden:

1.    U kunt de overeenkomst ontbinden. Dat betekent dat u de koop van de telefoon ongedaan maakt. Dit is niet mogelijk wanneer dit niet rechtvaardig is. Dat betekent dat wanneer er sprake is van een kleine afwijking aan de telefoon, de overeenkomst niet ontbonden kan worden. In de eerder geschetste casus is het dus wel mogelijk. U zult uw telefoon terug moeten geven aan de verkoper, maar in ruil hiervoor krijgt u wel het aankoopbedrag terug.

2.    Het is ook mogelijk om de prijs te laten verminderen. Bij heftige gebreken kan de prijs meer verminderd worden dan bij minder heftige gebreken. Denk hier bijvoorbeeld aan een telefoon die nog wel oplaadt, maar minder snel dan normaal.

Refurbished model

Het kan overigens ook mogelijk zijn dat de verkoper u, in plaats van een nieuw toestel, een zogeheten refurbished  toestel aanbiedt. U hoeft hier geen genoegen mee te nemen. In bestaande jurisprudentie heeft de rechter bepaalt dat een refurbished toestel niet volstaat in het geval van non-conformiteit van een telefoon. Ook bestaat er rondom de non-conformiteit van een telefoon een Europese richtlijn. Over deze richtlijn heeft het Hof van Justitie zich uitgesproken. Het Hof stelt, net zoals de eerdergenoemde rechter, dat een consument het aanbod van een refurbished model niet hoeft te accepteren.

Conclusie

Om in het geval van een kapotte mobiele telefoon in aanmerking te komen voor compensatie, moet u dus voordat u recht heeft op die compensatie eerst aan een aantal voorwaarden voldoen. Er moet namelijk sprake zijn van een consumentenkoop, non-conformiteit, en u moet een klacht indienen. Wanneer u hieraan voldoet, heeft u recht op: aflevering, herstel, vervanging, ontbinding of prijsvermindering.

[1] Uiteraard is het mogelijk dat een professionele verkoper iets aanbiedt via Marktplaats, maar in dit geval gaat het over een particuliere verkoper.

‘Gaat een extraatje deel uitmaken van uw arbeidsvoorwaarden?’

04-04-2022

Door: Claire van Beuningen

Krijgt u jaarlijks een dertiende maand en is er geen CAO of een arbeidsvoorwaardereglement waarin de voorwaarden daarvoor zijn geregeld? Dan kan de dertiende maand een deel uit gaan maken van uw arbeidsvoorwaarden, indien het verkrijgen van de dertiende maand jarenlang op dezelfde wijze is gegaan, zonder dat de werkgever daaraan een voorwaarde heeft verbonden. De dertiende maand wordt dan ook wel een verworven recht genoemd.

Het komt regelmatig voor dat binnen een organisatie gedurende lange tijd een bepaalde (vaak niet duidelijk) schriftelijk vastgestelde gedragslijn wordt gevolgd ten aanzien van één of meer werknemers. Op enig moment kan de vraag rijzen of het volgen van die gedragslijn inmiddels heeft geleid tot een verworven recht, ook wel: een aanvullende vaste arbeidsvoorwaarde van de werknemer. Maar op welke manier wordt geoordeeld dat er sprake is van een verworven recht? Wat is hierbij de norm? Om deze vraag te beantwoorden moet eerst uiteengezet worden wat nu de betekenis is van verworven rechten. Vervolgens wordt ingegaan op de vraag wanneer een verworven recht is ontstaan.

Betekenis verworven rechten

Eerst wordt kort stilgestaan bij de betekenis van verworven rechten en de mogelijke impact daarvan in de praktijk. Er bestaat geen standaard definitie van de term ‘verworven recht’. Evenmin wordt de term uitgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Desalniettemin bestaat er doorgaans geen discussie over wat wordt verstaan onder een verworven recht. In de rechtspraak en literatuur wordt aangenomen dat een verworven recht een niet (duidelijk) contractueel vastgelegde arbeidsvoorwaarde is, die op enig moment in de praktijk is ontstaan en door de werknemer is verworven. Het gaat dus niet om een eenmalige gunst of ‘extraatje’ van de werkgever, zoals het toekennen van een incidentele bonus vanwege bijzondere goede financiële resultaten of een vrije middag bij mooi weer. De gevolgen van het bestaan van een verworven recht is dat een ‘extraatje’ een deel gaat uitmaken van uw arbeidsvoorwaarden en dit betekent dat uw werkgever uw extraatje niet zomaar eenzijdig kan wijzigen of afschaffen zonder uw instemming. Of er sprake is van een verworven recht is dan ook met name van belang in de twee navolgende situaties:

Eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden

Als uitgangspunt geldt dat voor het wijzigen van één of meer arbeidsvoorwaarden de instemming van werkgever en werknemer nodig is (aanbod en aanvaarding). Indien de werknemer niet instemt met het wijzigen van zijn arbeidsvoorwaarden, kan de werkgever uitsluitend onder bepaalde omstandigheden overgaan tot het eenzijdig wijzigen van de arbeidsvoorwaarden. De lat voor het eenzijdig kunnen wijzigen van arbeidsvoorwaarden ligt hoog en het belang van de werknemer bij het ongewijzigd blijven van zijn arbeidsvoorwaarden speelt altijd een belangrijke rol. Het voorgaande geldt niet alleen als arbeidsvoorwaarden schriftelijk zijn overeengekomen, maar ook als er sprake is van een verworven recht. Dus een verworven recht houdt in dat een ‘extraatje’ deel gaat uitmaken van de arbeidsvoorwaarden. Dit is van belang bij het eenzijdig wijzigen van de arbeidsvoorwaarden. Indien een verworven recht namelijk deel gaat uitmaken van de arbeidsvoorwaarden, kan de (nieuw verworven) arbeidsvoorwaarde niet zomaar eenzijdig worden gewijzigd door de werkgever. Als geen sprake is van een verworven recht, geniet de werknemer dus ook niet de bescherming die hij op grond van de wet en de rechtspraak heeft indien de werkgever wil overgaan tot eenzijdig wijzigen van zijn arbeidsvoorwaarden. De werkgever kan dan namelijk gewoon overgaan tot eenzijdig wijziging van dat ‘extraatje’.

Overgang van onderneming

Artikel 7:662 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat sprake is van overgang van onderneming indien een economische eenheid, een onderneming of een onderdeel daarvan door middel van een overeenkomst, fusie of splitsing wordt overgedragen. Hierbij blijft de identiteit van de onderneming of een onderdeel daarvan behouden. Een goed voorbeeld hiervan is dat een bedrijf wordt overgenomen door een ander bedrijf. De vraag hierbij is of de werknemers van het ene bedrijf ook als het ware worden overgenomen door de partij die het bedrijf heeft overgenomen. Artikel 7:663 BW bepaalt dat de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst met de werknemer van rechtswege overgaan op de verkrijgende onderneming. Bij een overgang van een onderneming behoudt de werknemer dus automatisch de arbeidsvoorwaarden die hij bij zijn oude werkgever had. Of er sprake is van een verworven recht is dus ook in deze situatie van belang. Verworven rechten gaan dan namelijk ook mee over naar de nieuwe werkgever.

Dit is allemaal tot nu toe vrij helder, maar wanneer een verworven recht nu ontstaat blijft tot op heden onduidelijk. Het hangt namelijk af van, zoals het juridische jargon luidt, de feiten en de omstandigheden van het geval. In de rechtspraak en literatuur waren verschillende meningen en uitgangspunten in omloop. Dit zorgde voor onduidelijkheid, onvoorspelbaarheid en rechtsonzekerheid. Op 22 juni 2018 is door de Hoge Raad gehoor gegeven aan de onduidelijkheid omtrent het ontstaan van een verworven recht en heeft de Hoge Raad willen zorgen voor meer houvast.[1] De uitkomst van dit arrest zal hieronder besproken worden.

FNV/Pontmeyer-arrest

Het ging in deze zaak om werknemers van Pontmeyer die, ondanks dat de cao Houthandel strikt genomen niet op hen van toepassing was, toch ieder jaar een periodieke loonsverhoging conform de cao Houthandel ontvingen. In de arbeidsovereenkomsten van de betreffende werknemers was hierover niets geregeld. Er was dus sprake van een praktijksituatie, welke Pontmeyer op enig moment wilde wijzigen zonder instemming van de werknemers. FNV stelde namens de werkgevers dat de toekenning van de periodieke loonsverhoging aan de boven-cao werknemers een verworven recht was geworden en dat Pontmeyer dit niet zomaar eenzijdig mocht wijzigen. FNV vorderde dan ook dat Pontmeyer de wijziging zou terugdraaien. Het Hof wees de vordering van FNV af. De Hoge Raad daarentegen ging uitgebreid in op het inhoudelijke geschil en de vraag die partijen bezighield, namelijk: wanneer brengt een—gedurende een bepaalde tijd gevolgde – gedragslijn met zich mee dat sprake is van een arbeidsvoorwaarde die onderdeel is geworden van de arbeidsovereenkomst is gaan behoren? De Hoge Raad heeft geoordeeld dat op deze vraag geen pasklaar antwoord is. Het komt allereerst aan op de zin die partijen hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen aan de arbeidsvoorwaarden in de arbeidsovereenkomst.[2] Volgens de Hoge Raad komt daarbij (in ieder geval) betekenis toe aan de volgende zes gezichtspunten:

1.    de inhoud van de gedragslijn;

2.    de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen;

3.    de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd;

4.    hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard;

5.    de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien; en

6.    de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd.

Bij deze gezichtspunten draait het steeds om de vraag of de werknemer gerechtvaardigde verwachtingen mocht ontlenen aan een bepaalde gedragslijn van de werkgever. Daarbij speelt een rol:

·      de lengte van de periode waarover een bepaald voordeel aan de werknemer is verstrekt: hoe langer deze is des te meer deze verwachting gerechtvaardigd kan zijn;

·      of door de werkgever is meegedeeld aan de werknemer dat sprake was van een onverplicht voordeel, dan is er geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen;

·      wat de aard is van het ‘extraatje’ of het genoten voordeel is: als het gaat om ‘extraatjes’ die verband houden met de betaling van regulier loon, bijvoorbeeld doorbetaling bij ziekte, zal eerder worden aangenomen dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen dan bij de betaling van bijvoorbeeld een bonus; en

·      of het voordeel aan alle werknemers, althans een bepaalde groep van werknemers is toegekend, dan wel aan een individuele werknemer die daardoor is bevoordeeld is ten opzichte van zijn collega’s: in het eerste geval is sneller sprake van gerechtvaardigd vertrouwen dan in het tweede geval.

Conclusie

Het kan dus zo zijn dat u als werknemer wanneer u bijvoorbeeld een jaarlijks extraatje krijgt dit een arbeidsvoorwaarde wordt in uw arbeidsovereenkomst. Uw werkgever kan dit extraatje dan niet zomaar wijzigen zonder uw instemming.

Een tip voor werkgevers die willen voorkomen dat een werknemer aan een bepaald voordeel, bijvoorbeeld een bonus, rechten kan ontlenen, is om telkens aan werknemers schriftelijk mee te delen dat sprake is van een onverplicht voordeel. Een tip voor werknemers is om een beroep te doen op een extraatje, die u al gedurende een aantal jaar krijgt, zodat het als verworven recht een deel gaat uitmaken van uw arbeidsvoorwaarden en dus uw arbeidsovereenkomst.

[1] HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (FNV/Pontmeyer)

[2] HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158,NJ 1981/635 (Haviltex).

Grondrechten: onaantastbaar of flexibel?

17-02-2022

Door: Arjen Breeman

Sinds het uitbreken van de coronacrisis gaat het misschien wel meer dan ooit over grondrechten. Maar wat zijn grondrechten precies en hoe zijn ze ontstaan? Zijn grondrechten onaantastbaar of kunnen grondrechten ingeperkt worden? In deze blog zal antwoord worden gegeven op deze vragen.

Historische ontwikkeling

Het concept van grondrechten kennen we in Europa sinds ongeveer 1700. Er zijn een aantal aanleidingen daarvoor. Zo begon rond dezelfde tijd de opkomst van de staten en de strijd voor godsdienstvrijheid. Onder invloed van de Verlichting in de 18 e eeuw ontstonden aan het eind van de 18 e eeuw de eerste geschreven voorbeelden van grondrechten. Bijvoorbeeld ‘de verklaring van de rechten van de mens en de burger’ (1789) in Frankrijk, en de ‘Bill of Rights’ in Amerika bestaande uit de eerste 10 amendementen (artikelen) van de Amerikaanse grondwet. In Nederland ontstonden met de Grondwet van 1815 de eerste grondrechten, waaronder het recht op vrijheid van godsdienst. Sinds de grote Grondwetswijziging van 1983 staan de grondrechten in de eerste 23 artikelen van de Grondwet. Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden ook internationale grondrechten door bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hierin staan grondrechten die overlappen met nationale grondrechten, maar ook grondrechten die de Nederlandse Grondwet niet bevat. 

Klassieke grondrechten versus sociale grondrechten

Van oudsher bestaat het onderscheid tussen klassieke grondrechten en sociale grondrechten. Klassieke grondrechten zijn erop gericht om de burger tegen overheidsbemoeienis te beschermen. Een goed voorbeeld van een klassiek grondrecht is het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet en artikel 11 EVRM). De overheid kan burgers dus niet preventief verbieden om een mening te uiten. Sociale grondrechten sporen de overheid juist aan om te handelen. Een goed voorbeeld van een sociaal grondrecht is artikel 19 lid 1 Grondwet, dat luidt als volgt: ‘Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg der overheid’. Dit laatste voorbeeld spoort de overheid aan tot handelen, terwijl het bij een klassiek grondrecht draait om het voorkomen van overheidsingrijpen. Het onderscheid is sinds een uitspraak[1] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)[2] echter minder scherp geworden. Het EHRM oordeelde dat in bepaalde omstandigheden actief optreden van de overheid nodig is om klassieke grondrechten te beschermen. In dit geval had de Oostenrijkse overheid meer maatregelen moeten treffen om het recht op demonstreren te beschermen.

Reikwijdte van grondrechten

Na de geschiedenis en een onderscheid tussen klassieke en sociale grondrechten komen we aan bij de vraag of grondrechten onaantastbaar zijn. Allereerst is de reikwijdte van grondrechten van belang. Hieronder vallen vragen als wie een beroep kunnen doen op grondrechten (en wie niet) en welke handelingen worden beschermd door het grondrecht. De laatste vraag is het kortst, maar daardoor ook het moeilijkst, te beantwoorden. Dat hangt namelijk altijd af van de specifieke omstandigheden. Over de eerste vraag – wie een beroep kunnen doen op grondrechten – is iets meer te zeggen. In beginsel kunnen alle natuurlijke personen en rechtspersonen (zoals bedrijven, kerken, politieke partijen en stichtingen) een beroep doen op grondrechten. Voor bijvoorbeeld het kiesrecht geldt echter logischerwijs dat hier voorwaarden aan gesteld zijn, zoals leeftijd, en rechtspersonen zijn hiervan uiteraard uitgesloten.

Beperkingssystematiek van grondrechten

Zijn grondrechten onaantastbaar en absoluut? Het antwoord is: nee. Althans, de meeste grondrechten kunnen legaal ingeperkt worden. Er bestaan een aantal (absolute) grondrechten waarbij dit niet kan, zoals bijvoorbeeld het verbod op foltering (marteling) van artikel 3 EVRM. Dit is echter een uitzondering. De manier waarop en de omstandigheden waaronder grondrechten kunnen worden ingeperkt verschillen per grondrecht, maar voor de Grondwet en het EVRM bestaan wel twee algemeen geldende kaders. De twee verschillende kaders worden hieronder uitgewerkt.

Beperkingssystematiek Nederlandse Grondwet[3]

Een beperking van een grondrecht uit de Nederlandse Grondwet is toelaatbaar indien het recht tot de beperking terug te vinden is in de Grondwet zelf. Er zijn 3 soorten beperkingsvoorschriften in de Grondwet:

-       Competentievoorschriften: deze voorschriften geven aan wie bevoegd is om de grondrechten te beperken. Bijvoorbeeld artikel 10 lid 1 Grondwet: ‘Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer’. In beginsel is het altijd de wetgever (Eerste en Tweede Kamer + Kabinet) die grondrechten mag beperken in een wet. Afhankelijk van hoe dit geformuleerd is kan de wetgever dit delegeren aan bijvoorbeeld enkel een minister of een lagere overheid, zoals de gemeente.

-       Doelvoorschriften (ook wel doelcriteria): beperkingen zijn enkel toegestaan als ze een bepaald doel beogen. Bijvoorbeeld artikel 8 Grondwet: ‘Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.’ Dit grondrecht mag dus enkel worden beperkt als dat in het belang van de openbare orde is.

-       Procedurevoorschriften: een beperking is enkel toegestaan als een specifieke procedure gevolgd wordt. Het bekendste voorbeeld hiervan is de procedure voor het binnentreden van een woning (artikel 12 Grondwet).

Beperkingssystematiek van het EVRM

De inperking van grondrechten uit het EVRM werkt iets anders. Er zijn drie voorwaarden waaraan voldaan moet zijn. Het gaat om de volgende drie voorwaarden:

-       De beperking moet bij de wet zijn voorzien: anders dan bij de Grondwet, geldt niet dat het een wet moet zijn die in het parlement moet zijn aangenomen. Ook wetgeving van lagere overheden of zelfs ongeschreven recht kan hieraan voldoen. Zolang de regel ‘toegankelijk’ en ‘voldoende precies’ en ‘voorzienbaar’ is, is aan deze voorwaarde voldaan. In de praktijk blijkt dat aan deze voorwaarde bijna altijd is voldaan.

-       Doelvoorschriften: dit komt overeen met de doelvoorschriften van de Grondwet.

-      Noodzakelijk in een democratische samenleving: deze voorwaarde levert over het algemeen de meeste discussie op. De beperking moet beantwoorden aan een dringende maatschappelijk behoefte, evenredig (proportioneel) zijn aan het doel en de redenen voor de beperking moeten relevant en toereikend zijn. Dit is dus altijd een belangenafweging tussen enerzijds het grondrecht en anderzijds het doel dat met de beperking wordt beoogd. 

Conclusie
Grondrechten zijn niet onaantastbaar, maar kunnen legaal worden ingeperkt. Voor de Nederlandse Grondwet geldt dat voldaan moet zijn aan de in het artikel genoemde competentie- doel- en/of procedurevoorschriften. De rechter mag formele wetten en verdragen niet toetsen aan de Grondwet. Voor het EVRM geldt dat beperkingen van grondrechten bij wet voorzien moeten zijn, een legitiem doel moeten hebben en noodzakelijk dienen te zijn in een democratische samenleving. Dat betekent dat een belangenafweging moet worden gemaakt tussen het grondrecht en het doel dat wordt beoogd. 

[1] Plattform Ärzte für das Leben vs. Oostenrijk (1988).

[2] Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens spreekt recht over zaken die het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens betreffen.

[3] NB: als grondrechten door een formele wet of verdrag worden beperkt, kunnen burgers door artikel 120 van de Grondwet in rechtszaken daarover geen beroep doen op de Grondwet. In de praktijk is de beperkingssystematiek van het EVRM dus belangrijker. Er is sprake van dat op termijn artikel 120 mogelijk wordt afgeschaft, waardoor het voor burgers mogelijk wordt om een beroep te doen op de grondrechten uit de Grondwet.

Box 3 vermogensrendementsheffing blijkt in strijd met mensenrechten

15-01-2022

Door: Leonie de Vos

Op 24 december 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting kan leiden tot een schending van artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EP EVRM) in samenhang met artikel 14 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Veel mensen hadden massaal bezwaar ingediend tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2017 en 2018. De rechtbank en het hof oordeelden (gedeeltelijk) in hun nadeel. Vlak voor kerst oordeelde de Hoge Raad toch anders. In deze blog leest u wat de vermogensrendementsheffing van box 3 inhoudt en wat de uitspraak van de Hoge Raad eventueel voor u kan betekenen. 

De inkomstenbelasting en box 3

We betalen het vrijwel allemaal: inkomstenbelasting. De inkomstenbelasting is opgedeeld in 3 onderdelen, die we boxen noemen. In box 1 wordt belasting geheven over inkomen uit werk en woning. In box 2 wordt belasting geheven over inkomen uit aanmerkelijk belang en in box 3 wordt belasting geheven over inkomen uit sparen en beleggen.

Het inkomen uit sparen en beleggen wordt, op grond van artikel 5.2 lid 1 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB), forfaitair vastgesteld. Dat betekent dat de overheid een fictief rendement berekent over uw vermogen. Over dat fictieve rendement wordt vervolgens belasting geheven. Het gevolg van dit fictieve rendement is dat er natuurlijk gevallen kunnen zijn waarin belastingplichtigen veel minder voordeel hadden dan nu fictief is vastgesteld. Dit leidt tot een onevenredige belastingdruk.

Het arrest van de Hoge Raad

De Hoge Raad stelt in het arrest (ECLI:NL:HR:2021:1963) eerst vast dat het heffen van belasting een inmenging is in het door artikel 1 EP EVRM gewaarborgde recht op ongestoord genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet in een uitzondering om de betaling van belastingen of andere heffingen te verzekeren, wat ervoor zorgt dat deze inmenging in het algemeen gerechtvaardigd is. Wel moet die inmenging volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wettig zijn, een legitiem doel hebben en een eerlijke balans tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang respecteren. Aan de eerste twee voorwaarden is voldaan. Er moet dus beoordeeld worden of de heffing van box 3 op stelselniveau de eerlijke balans respecteert: is er een redelijke, proportionele verhouding tussen de gehanteerde middelen en het met de heffing beoogde doel?

Bij de proportionaliteitstoets komt ook artikel 14 EVRM (discriminatieverbod) in beeld. Van een stelsel dat onverenigbaar is met dit discriminatieverbod kan namelijk niet worden gezegd dat het de ‘eerlijke balans’ respecteert.

De Hoge Raad stelt verder dat een zekere ruwheid inherent is aan een forfaitaire regeling. Degenen die in financieel opzicht beter presteren dan het forfait veronderstelt, worden ook fiscaal gunstiger behandeld ten opzichte van degenen die in dat opzicht slechter presteren. Er is dus sprake van ongelijkheid. Een rechtvaardiging daarvoor kan echter alleen bestaan indien bij het vaststellen van de forfaitaire grenzen is geprobeerd de werkelijkheid te benaderen. De Hoge Raad oordeelt echter in rechtsoverweging 3.3.5 dat dat met het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel niet meer het geval is.

Al met al oordeelt de Hoge Raad dat het geldende forfaitaire stelsel de uit artikel 1 EP EVRM voortvloeiende proportionaliteitstoets niet kan doorstaan. In rechtsoverweging 3.6.1 wordt dan ook gesteld:

Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat voor het met ingang van 2017 geldende forfaitaire stelsel geen toereikende rechtvaardiging is aan te wijzen. Voor degene die, zoals belanghebbende in de onderhavige jaren, door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement leidt dit tot een schending van zijn door artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten.

Wat betekent dit voor u?

Het voordeel uit sparen en beleggen wordt bepaald door de rendementsgrondslag. De rendementsgrondslag is, op grond van artikel 5.3 lid 1 Wet IB, de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Onder bezittingen worden onder andere gerekend: onroerende zaken en geld (artikel 5.3 lid 2 Wet IB). Het heffingsvrije vermogen was in 2021 50.000 euro (artikel 5.5 Wet IB). Heeft u dus een vermogen (bezittingen minus de schulden) van boven dit bedrag, dan betaalt u wellicht inkomstenbelasting over uw inkomen uit sparen en beleggen. Het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 kan dan voor u van belang zijn.

Indien uw vastgesteld voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt dit dus tot een schending van mensenrechten. Wij adviseren u dan ook om, indien dit nog mogelijk is in verband met de bezwaartermijn, in bezwaar te gaan tegen uw definitieve aanslag inkomstenbelasting. Uw bezwaarschrift moet binnen 6 weken na dagtekening van uw aanslag op de post zijn gedaan. Het mag niet later dan een week na afloop van de termijn worden ontvangen (artikel 6:7 juncto 6:8 juncto 6:9 Algemene Wet Bestuursrecht juncto artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen).

U kunt online verschillende modelbezwaarschriften vinden (bijvoorbeeld: https://www.belastingaangifteshop.nl/actueel/box-3-aangifte-inkomstenbelasting/voorbeeld-bezwaarschift-box-3-aangifte-inkomstenbelasting-2020/). Heeft u hulp nodig met het opstellen van uw bezwaarschrift? Mail dan naar info@rechtswinkelgo.nl. Wij helpen u graag! 

Werkzaamheden in een sociale huurwoning: hoe zit dat precies?

14-12-2021

Door: Bas van der Ent

Als huurder van een sociale huurwoning kunt u te maken krijgen met door de woningcorporatie (hierna: de verhuurder) uit te voeren werkzaamheden. Deze werkzaamheden kunnen bijvoorbeeld bestaan uit (groot of periodiek) onderhoud, reparatie of renovatie. Bij een renovatie kan worden gedacht aan het verduurzamen van de woning of het aanbrengen van een luxere keuken of badkamer. In deze blog bespreken wij de verschillende soorten werkzaamheden en bijbehorende rechten en plichten van zowel de huurder als de verhuurder.

De wet: dringende werkzaamheden en renovatie

In de wet is te vinden welke regels bij het uitvoeren van werkzaamheden door beide partijen in acht moeten worden genomen. Bij deze regels is allereerst van belang dat artikel 7:220 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een onderscheid maakt tussen ‘dringende werkzaamheden’ en ‘renovatie’. Alle hiervoor als voorbeeld gegeven werkzaamheden vallen onder één van deze twee genoemde categorieën. 

Dringende werkzaamheden

Artikel 7:220 lid 1 BW bepaalt dat een huurder de verhuurder bij dringende werkzaamheden de gelegenheid moet geven om deze werkzaamheden uit te kunnen voeren. Dit wordt ook wel de gedoogplicht genoemd: de huurder moet gedogen dat de verhuurder werkzaamheden uitvoert in de woning. Deze plicht geldt niet voor een verslechtering van het woongenot (lees: de woning).

Dringende werkzaamheden zijn werkzaamheden die niet zonder nadeel tot na het einde van de huurtermijn kunnen worden uitgesteld. Gedacht kan worden aan vervanging van verouderde zaken, herstel van gebreken (reparatie) en het terugbrengen van de woning in goede staat. Groot onderhoud en werkzaamheden die ter voorkoming van schade zijn bedoeld worden ook als dringende werkzaamheden beschouwd.

Voorwaarde is verder wel dat de woning na de werkzaamheden niet luxer of comfortabeler is geworden dan wel in afmeting of indeling is gewijzigd. De verhuurder mag na het verrichten van dergelijke werkzaamheden dan ook geen huurverhoging doorvoeren.

Verder geldt dat de huurder zijn medewerking aan de werkzaamheden niet mag laten afhangen van een schadevergoeding. Let wel, de huurder kan wel aanspraak maken op een schadevergoeding als de verhuurder schade veroorzaakt aan de woning (waarover later meer). 

Renovatie

De hierboven genoemde gedoogplicht geldt ook voor renovatiewerkzaamheden, mits de verhuurder de huurder een redelijk voorstel heeft gedaan en de huurder dit heeft geaccepteerd (artikel 7:220 lid 2 BW). Van een renovatie is onder meer sprake als het huurgenot door een (gedeeltelijke) vernieuwing door verandering of toevoeging toeneemt. Denk hierbij aan verduurzamingsmaatregelen, die ervoor zorgen dat u minder aan verwarmingskosten kwijt bent of het aanbrengen van een luxere keuken of badkamer.

De verhuurder dient bij het doen van een redelijk voorstel de belangen van de huurder, een eventuele onderhuurder en de verhuurder mee te wegen. Wanneer de verhuurder tien of meer woningen wil renoveren die samen een bouwkundige eenheid vormen, wordt het voorstel vermoed redelijk te zijn indien minstens 70 procent van de huurders met het voorstel heeft ingestemd. De huurders die het voorstel niet hebben geaccepteerd, kunnen dan binnen acht weken na kennisgeving door de verhuurder naar de rechter stappen om de redelijkheid van het voorstel te laten toetsen. Als het voorstel alsnog wordt goedgekeurd, dienen de huurders de werkzaamheden in beginsel te accepteren. Dit kan echter per verhuurder verschillen (wegens verschillende voorwaarden). 

Aanspraak op huurvermindering, schadevergoeding en ontbinding van de huurovereenkomst

Zowel bij dringende werkzaamheden als renovatie behoudt de huurder zijn aanspraak op huurvermindering, schadevergoeding en ontbinding van de huurovereenkomst. Dit betekent niet dat de huurder hier altijd recht op heeft, maar slechts in het geval waarin wordt voldaan aan de geldende (wettelijke) vereisten. In deze paragraaf bespreken wij kort het recht op huurprijsvermindering en het recht op schadevergoeding. Ontbinding van de huurovereenkomst blijft buiten beschouwing.

Om als huurder in aanmerking te komen voor huurprijsvermindering zal sprake moeten zijn van een gebrek (artikel 7:207 jo. 7:204 lid 2 BW). Uit rechtspraak blijkt dat de verhuurder niet voor iedere vorm van door werkzaamheden veroorzaakte hinder aansprakelijk is. Er moet sprake zijn van hinder die een tekortkoming vormt in het verstrekken van huurgenot en die aan de verhuurder is toe te rekenen. Of hiervan sprake is hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Voor het recht op schadevergoeding in de zin van artikel 7:208 BW geldt min of meer hetzelfde kader. 

Conclusie

Wanneer de verhuurder werkzaamheden wil verrichten in een (sociale) huurwoning, heeft hij rekening te houden met artikel 7:220 BW. Dit artikel bepaalt dat dringende werkzaamheden door de huurder dienen te worden gedoogd. Hetzelfde geldt voor renovatiewerkzaamheden, op voorwaarde dat de verhuurder de huurder een redelijk voorstel heeft gedaan en laatstgenoemde dit heeft geaccepteerd.

De huurder behoudt zijn aanspraken op huurprijsvermindering, schadevergoeding en ontbinding van de huurovereenkomst. Voordat de huurder aanspraak kan maken op huurprijsvermindering of schadevergoeding zal eerst aan een aantal vereisten voldaan moeten zijn. Dit betekent dus dat niet iedere hinder door werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komt.

Mocht u vragen hebben over werkzaamheden in uw huurwoning, stuur dan een e-mail naar info@rechtswinkelgo.nl. Wij adviseren u graag!

Aansprakelijkheid in een sport- en spelsituatie

1-12-2021

Door: Yvonne Bin

Een voetbalwedstrijd op zaterdag met je team, gymles op school of een Oud Hollands spel tijdens je bedrijfsuitje; de meesten van ons komen wel eens in een sport- en spelsituatie terecht. Maar wat als je je enkel kneust? Of schade aan je kleding of spullen oploopt? Moet je daar zelf voor opdraaien of kun je degene die verantwoordelijk is voor de opgelopen schade aansprakelijk stellen? In deze blog zal in grote lijnen de aansprakelijkheid binnen een sport- en spelsituatie uiteen worden gezet.

Onrechtmatige daad

De eerste stap is om te kijken of er überhaupt sprake kan zijn van een verplichting tot schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad. De volgende vereisten voor een onrechtmatige daad blijken uit artikel 6:162 en 163 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW):

1.     Er is een onrechtmatige daad;

2.     Deze daad is toerekenbaar;

3.     Er is sprake van schade;

4.     Er is een causaal verband tussen de daad en de schade; en

5.     Er is een relatief verband tussen de geschonden norm en het geschonden belang.

Voor de sport- en spelsituatie zal ingezoomd worden op het eerste vereiste: een onrechtmatige daad. 

Wanneer is er precies sprake van een onrechtmatige daad? Lid 2 van artikel 6:162 BW geeft antwoord op deze vraag. Er zijn drie alternatieve gronden voor een onrechtmatige daad, namelijk:

-       Een inbreuk op een recht;

-       Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht; of

-       Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Overigens kan een rechtvaardigingsgrond de onrechtmatigheid van een daad wegnemen, zoals overmacht. Sport- en spel valt binnen de laatstgenoemde grond. Deze grond kan misschien vaag klinken; want wat is dat ongeschreven recht dan? Hierbij kunt u denken aan de normen die wij als maatschappij hebben over zorgvuldig gedrag. Zo is het voorvanzelfsprekend in onze maatschappij dat je rekening dient te houden met je medemens. Hoe de grond precies ingevuld kan worden binnen een sport- en spelsituatie, bepaalt de Hoge Raad in een aantal uitspraken.

De uitspraak Dekker/Van der Heide

Uit de uitspraak Dekker/Van der Heide blijkt dat er zwaardere eisen worden gesteld voor het aannemen van een onrechtmatige gedraging in een sport- en spelsituatie. Er is namelijk een bepaald risico op gevaarlijke gedragingen dat door deelnemers aanvaard wordt. Zo kun je bij voetbal verwachten dat iemand je een zetje geeft en bij hockey dat je tegenstander verkeerd richt waardoor de bal per ongeluk tegen je aan komt. Door de risicoaanvaarding is een gedraging minder snel onrechtmatig binnen een spel dan in een normale situatie. Zo is het normaal om bij karate iemand een trap te geven, maar op het kantoor niet. Niet alle gevaarlijke gedragingen dienen getolereerd te worden. Zo speelt de mate van gevaarlijkheid en abnormaliteit mee, maar ook de vraag of een spelregel overtreden wordt en de ernst van die overtreding. Een voorbeeld van een onrechtmatige gedraging binnen een sport- en spelsituatie is een tegenstander die zijn tennisracket met veel kracht tegen de andere speler gooit. Tot slot volgt uit de uitspraak Skeeler dat organisatoren van een spel of sport een zekere zorgplicht hebben ten aanzien van de deelnemers.

Conclusie

Concluderend gelden voor het aannemen van een onrechtmatige daad binnen een sport- en spelsituatie verhoogde eisen. Die eisen zijn context gebonden. Indien er sprake is van een onrechtmatige daad en voldaan wordt aan de overige vereisten van artikel 6:162 en 163, is het mogelijk de ander aansprakelijk te stellen voor opgelopen schade. Hebt u een conflict over dit vraagstuk of verlangt u juridisch advies over een ander onderwerp? Dan kunt u contact met ons opnemen en helpen we u graag verder!

Ontslag op staande voet

27-10-2021

Door: Esmeralda de Jongh

Het ontslag op staande voet gaat vaak gepaard met veel drama. Het is namelijk de meest verstrekkende wijze waarop een arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd. Bij ernstig en onacceptabel wangedrag van de werknemer, kan de werkgever onmiddellijk en zonder kosten deze werknemer ontslaan. De opzegverboden, zoals bijvoorbeeld het opzegverbod wegens ziekte van de werknemer, zijn niet van toepassing bij ontslag op staande voet. Daarnaast moet in sommige gevallen de werknemer zelfs een schadevergoeding betalen aan de werkgever. Uit dit alles blijkt dat de werkgever onverwijld en zorgvuldig moet handelen, want als het ontslag onterecht is gegeven kan dit voor de werkgever risico’s hebben. Over het ontslag op staande voet zijn boeken vol geschreven. In deze blog zal ik in hoofdlijnen het ontslag op staande voet schetsen en daarbij de gevolgen voor de werknemer bespreken.

Eisen voor ontslag op staande voet

Voor ontslag op staande voet moet sprake zijn van:

  • Een dringende reden;
  • Een onverwijlde opzegging; en
  • Een mededeling van de reden van ontslag aan de werknemer.

Dringende reden

De eerste eis is dat sprake moet zijn van een dringende reden voor ontslag. Bij een dringende reden gaat het vaak om (zeer) ernstig en onacceptabel wangedrag van de werknemer. In de wet staan in artikel 7:678 en 7:679 BW een aantal dringende redenen opgesomd. Deze lijst is echter geen limitatieve opsomming. Voorbeelden van wangedrag kunnen zijn: diefstal, frauderen, geweld, bedreiging, werkweigering, maar ook vaak te laat komen. Bij het beoordelen van dit wangedrag spelen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer een rol. In beginsel kan een dronken werknemer die zich misdraagt op werk, op staande voet ontslagen worden. Echter, als sprake is van een verslaving zijn er persoonlijke, in dit geval medische, omstandigheden die dit ontslag in de weg kunnen staan.

Naast de persoonlijke omstandigheden van de werknemer speelt ook het beleid van de werkgever een rol bij het bepalen of iets een dringende reden is. In veel bedrijven wordt het gewenste of juist ongewenste gedrag van werknemers vastgelegd in bijvoorbeeld gedragsreglementen of personeelshandboeken. In dit geval kan ontslag op staande voet al plaatsvinden bij relatief kleine vergrijpen. In de afgelopen jaren is een zaak door de Hoge Raad behandeld waarbij een schoonmaker op Schiphol op staande voet werd ontslagen wegens het eten van een al geopend zakje pinda’s dat over was na een vlucht. In het bedrijfsreglement stond heel duidelijk aangegeven dat dit niet mocht en daarom kon de werkgever de werknemer terecht op staande voet ontslaan.

Onverwijlde opzegging

De tweede eis is dat de werkgever de arbeidsovereenkomst onverwijld moet opzeggen. Onverwijld betekent ‘onmiddellijk’, wat inhoudt dat de werkgever voortvarend moet overgaan tot het geven van het ontslag op staande voet. Bij deze vraag is het moment dat de dringende reden bekend is bij degene die tot ontslag bevoegd is, beslissend. Als het noodzakelijk is mag de werkgever in beginsel onderzoek doen alvorens hij overgaat tot ontslag op staande voet. De werknemer moet daarbij worden gehoord. Dat onderzoek moet de werkgever echter wel voortvarend doen, want als het te lang duurt nadat duidelijk is geworden dat sprake is van onacceptabel gedrag, dan is het ontslag niet onverwijld gegeven en is het daarom ook niet rechtsgeldig. 

Mededelingseis

De laatste eis is dat de werkgever de reden van ontslag moet mededelen aan de werknemer. Daarbij moet de reden van ontslag voor de werknemer onmiddellijk duidelijk zijn. Mocht een rechtszaak gestart worden, dan moet de werkgever deze opgegeven ontslaggrond bewijzen. 

Gevolgen van ontslag op staande voet

De gevolgen voor een werknemer bij ontslag op staande voet zijn vergaand. De werknemer heeft namelijk in beginsel geen recht op een ontslag- of transitievergoeding, maar ook niet op een WW-uitkering. Hier is een kleine uitzondering op, namelijk als de werknemer aantoont dat hem niks te verwijten valt, heeft hij wel aanspraak op een WW-uitkering en een transitievergoeding. Voor het ontslag op staande voet is namelijk verwijtbaarheid niet vereist. De werknemer kan onder bepaalde omstandigheden op staande voet worden ontslagen zonder dat hem een verwijt kan worden gemaakt. De gedraging van de werknemer is voor de werkgever echter toch onacceptabel, daarom kan er alsnog ontslag op staande voet plaatsvinden waardoor de arbeidsovereenkomst onmiddellijk eindigt, maar de werknemer alsnog een transitievergoeding en uitkering krijgt. 

Wat kan de werknemer doen?

De werknemer die geconfronteerd wordt met ontslag op staande voet, moet snel handelen. Wanneer u het niet eens bent met het ontslag moet u binnen 2 maanden na het ontslag een verzoek indienen bij de rechtbank. Daarbij kan de werknemer twee dingen verzoeken (artikel 7:681 lid 1 BW):

  • Vernietiging van het ontslag; of
  • Een billijke vergoeding.

Als de werknemer vernietiging van het ontslag verzoekt en de rechter wijst dat toe, dan maakt dat het ontslag ongedaan. De werknemer kan dan weer aan de slag en ontvangt zijn salaris weer. Er is natuurlijk ook de mogelijkheid dat de werknemer dat niet wil, hij kan dan ook verzoeken om een ‘billijke vergoeding’. Daar zit een behoorlijk financieel risico voor de werkgever: de rechter kan namelijk een hoge vergoeding toekennen aan de werknemer bij een onterecht ontslag op staande voet.

Op welk moment dient de politie in te grijpen bij misdrijven?

1-9-2021

Door: Sjouk Bruinsma

Een lastig probleem voor de politie is om te bepalen op welk moment er moet worden ingegrepen bij een misdrijf zoals bijvoorbeeld een overval of geplande moordaanslag. In het geval van de moord op Peter R. de Vries was er melding gemaakt van een verdacht persoon een week voor de aanslag. Had de politie actie moeten ondernemen en op basis waarvan? Als de politie te vroeg ingrijpt bestaat de kans dat de daders niet strafbaar zijn omdat ze nog niets hebben gedaan wat door de wet strafbaar wordt gesteld. Als de politie te laat ingrijpt kan dit onherstelbare gevolgen hebben. In het onderstaande arrest van het Grenswisselkantoor greep de politie te vroeg in en konden de verdachten niet vervolgd worden voor het ten laste gelegde feit.

Inhoud arrest Grenswisselkantoor (HR 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501)

In het kort weergegeven ging het in dit arrest om het volgende: Op 27 april 1986 hebben twee mannen een overval gepland op een grenswisselkantoor in Bladel. De twee mannen staan met hun gestolen auto met valse kentekenplaten met draaiende motor op een parkeerplaats nabij het grenswisselkantoor en wachten daar op de komst van de kantoorbediende die het kantoor zal openen. De kantoorbediende ziet de auto staan die hij een dag eerder ook al had gesignaleerd en vindt dit verdacht. In plaats van het kantoor te openen, zorgt hij ervoor dat de politie wordt gewaarschuwd. Als een politieauto ter plaatse komt, gaan de mannen ervandoor. Zij worden na een wilde achtervolging tot stoppen gedwongen. De mannen dragen dubbele kleding en pruiken. In de auto waren een dubbelloops jachtgeweer, een imitatie-vuistvuurwapen, handboeien en tape aanwezig. De verdachten wordt poging tot afpersing (artikel 317 Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr) ten laste gelegd. Van afpersing is sprake als iemand met geweld of bedreiging wordt gedwongen om een goed (geld) af te geven. De twee mannen worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Poging tot misdrijf

Artikel 45 lid 1 Sr luidt als volgt: Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Voor een strafbare poging moet het dus een misdrijf betreffen en niet een overtreding. Of een bepaald delict een misdrijf of een overtreding is, wordt bepaald door de wet. Overtredingen zijn licht strafbare feiten zoals vandalisme en openbare dronkenschap. Misdrijven zijn zwaardere strafbare feiten zoals moord, diefstal en verkrachting.

Wanneer is sprake van een begin van uitvoering? Deze vraag heeft de Hoge Raad beantwoord in het arrest Uitzendbureau Cito (HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373). In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van een begin van uitvoering wanneer de verdachte een gedraging heeft verricht die naar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als zijnde gericht op de voltooiing van het misdrijf.

De rechtbank oordeelde in het arrest Grenswisselkantoor dat ‘niet is gebleken dat er sprake is van enig begin van uitvoering, nu verdachten in de auto zijn blijven zitten en geen enkele verdere actie ter uitvoering van hun voornemen hebben ondernomen’. De Hoge Raad gaf de rechtbank hierin gelijk.

De verdachten konden niet veroordeeld worden voor poging van het ten laste gelegde misdrijf. Een goede timing voor de politie is dus belangrijk, want als de politie had gewacht met de aanhouding tot de verdachten de auto waren uitgestapt had dit voor de strafbaarheid een groot verschil gemaakt.

Voorbereiding tot misdrijf

De rechters beoordeelden de handelingen van de mannen in het arrest Grenswisselkantoor als ‘voorbereiding’ van het misdrijf. Voorbereiding van een misdrijf was in 1987 nog niet strafbaar. Het arrest van het Grenswisselkantoor heeft invloed gehad op de wetgever om ook de voorbereiding van een misdrijf strafbaar te stellen. De voorbereiding van een misdrijf is al strafbaar vóórdat er een begin van uitvoering is.

Bij een strafbare voorbereiding door een verdachte moet er sprake zijn van:

- een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld

- er moeten opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf aanwezig zijn.

De verdachten van het arrest Grenswisselkantoor zouden nu dus veroordeeld kunnen worden op grond van artikel 46 lid 1 Sr: voorbereiding van een misdrijf.

Strafbaarheid van poging of voorbereiding

Een poging tot misdrijf is strafbaar met tweederde van de maximale straf die op het voltooide delict staat. Een voorbereiding tot misdrijf is strafbaar met de helft van de maximale straf die op het voltooide delict staat.

De vraag of sprake is van een poging of een voorbereiding tot misdrijf is niet altijd duidelijk en zal uiteindelijk door de rechter beslist moeten worden. Van belang is wat de verdachte precies heeft gedaan en welke feiten zijn waargenomen/bewezen. Daarnaast speelt steeds het desbetreffende misdrijf een belangrijke rol. Zo kan dezelfde gedraging (bijvoorbeeld inklimming) voor diefstal een poging, maar voor doodslag nog slechts een voorbereidingshandeling zijn.

Vrijwillige terugtred

Bij een poging of voorbereiding kan de dader er voor kiezen om het beoogde misdrijf uiteindelijk niet te plegen. Er is dan sprake van vrijwillige terugtred. In dit geval is de ‘dader’ niet strafbaar aan het geplande misdrijf. Deze keuze moet wel vanuit de dader zelf komen en niet veroorzaakt worden doordat het bijvoorbeeld door onverwachte omstandigheden te gevaarlijk wordt. Als een inbreker ervandoor gaat omdat het alarm afging, is er geen sprake van vrijwillige terugtred. Ook hier is het de rechter die bij twijfel de knoop door zal moeten hakken.

Conclusie

Achteraf is duidelijk dat in het geval van Peter R. de Vries werk had moeten worden gemaakt van de melding van de verdachte persoon een week voor de aanslag. Of de verdachte een strafbaar feit ten laste kon worden gelegd is afhankelijk van de feiten. Vindt de politie bij de verdachte een notitie met aanwijzingen, heeft de verdachte een verklaring voor zijn aanwezigheid, is er op zijn telefoon iets te vinden? Aan de verdachte kon misschien poging tot misdrijf, voorbereiding tot misdrijf of geen enkel strafbaar feit ten laste worden gelegd. De politie staat voortdurend voor een dilemma, moet ze ingrijpen en zo ja, op welk moment?

Jeugdigen die volwassen misdaden plegen, volwassen straffen?

20-8-2021

Door: Jana van der Sar

“15-jarige verdachte steekpartij Beverwaard wordt verdacht van doodslag”, kopten verschillende nieuwssites begin deze maand. Steeds vaker worden we met dit soort situaties geconfronteerd: jongeren die elkaar te lijf gaan met een mes, moorden, zedendelicten of andere ernstige misdrijven plegen. Vaak wordt er voor deze jeugdige delinquenten een lagere straf opgelegd dan voor een volwassene die hetzelfde gedaan heeft. Maar waarom eigenlijk? Waar kijken rechters en justitie naar als ze een straf opleggen? En is dat wel eerlijk? Of zouden rechters de leeftijd van de dader naast zich neer moeten leggen en alleen naar het misdrijf moeten kijken? In deze blog leest u hoe jeugdige daders – tussen de 12 en 18 jaar – bestraft worden, wat de maximale straf voor een jeugdige is, of die straf hoger kan worden en wat er wordt meegenomen als de straf voor een jeugdige delinquent bepaald wordt.

In het Wetboek van Strafrecht (artikel 77a) staat dat jongeren tussen de 12 en 18 jaar gestraft worden volgens het jeugdstrafrecht. Voor jongeren die een misdrijf hebben gepleegd gelden dus andere regels dan voor volwassenen. Vaak betekent dat een lagere straf. Jongeren van 14 of 15 jaar kunnen maximaal 1 jaar gevangenisstraf krijgen, en voor 16- of 17-jarigen geldt een maximale gevangenisstraf van 2 jaar. Dit is wel wat anders dan de 30 jaar tot levenslange gevangenisstraf voor volwassen. Zeker wanneer je bedenkt dat sommige jongeren dezelfde misdrijven kunnen plegen als volwassenen. Waarom is dat zo? En kunnen ze echt niet hoger gestraft worden als dat duidelijk terecht is?

De wetgever (dat zijn de regering en de Eerste en Tweede Kamer) heeft het jeugdstrafrecht ingevoerd met het oog op de ontwikkeling en heropvoeding van jongeren die een misdrijf hebben gepleegd. Het idee hierachter is dat jongeren nog in ontwikkeling zijn, en daardoor kwetsbaarder. Omdat sommige hersenfuncties nog niet goed ontwikkeld zijn kunnen ze minder verantwoordelijk worden gehouden voor hun gedrag dan volwassenen. De straffen voor jeugdige delinquenten zijn dan ook gericht op het geven van een tweede kans, heropvoeding en het voorkomen dat de jongere opnieuw de fout in gaat. Het doel is dat jongeren die een misdrijf gepleegd hebben hun gedrag veranderen en uiteindelijk weer gewoon kunnen meedoen in de samenleving. Echter zal herintegratie in de samenleving niet snel worden bereikt als jongeren 30 jaar in de gevangenis worden vastgezet. Dit is de reden dat lagere straffen in het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd zijn volgens de wetgever.

In plaats van een gevangenisstraf of naast een gevangenisstraf kunnen jeugdige delinquenten ook een zogenoemde PIJ-maatregel krijgen, een soort jeugd-terbeschikkingstelling. PIJ staat voor Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen. Dit gebeurt bij jongeren met een ontwikkelingsstoornis of psychische aandoening. Deze jongeren zijn daardoor eigenlijk nog kwetsbaarder dan ‘gewone’ jongeren. In een justitiële inrichting krijgen ze — vaak bovenop een gevangenisstraf — intensieve behandeling en begeleiding om herhaling van het misdrijf te voorkomen. Ook dit is dus vooral gericht op de heropvoeding en reïntegratie van de jeugdige delinquent. Een dergelijke PIJ-maatregel kan maximaal 7 jaren duren. Dan is de lage straf toch niet meer zo laag…

In het ergste geval kunnen 16- en 17-jarige daders zelfs gestraft worden volgens het volwassenstrafrecht. In de wet staat dat dat mag als de rechter het nodig vindt op basis van “de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan” (Wetboek van Strafrecht, Artikel 77b). Dat betekent dus dat er voor jongeren van 16 en 17 jaar volwassen straffen opgelegd kunnen worden als het misdrijf heel ernstig is of als de jongen of het meisje een heel volwassen indruk maakt. Dit gebeurt in de praktijk echter weinig. Rechters vinden namelijk vaak het pedagogische perspectief — dat van ontwikkeling en heropvoeding — van het jeugdstrafrecht heel belangrijk.

Gevangenisstraffen in het jeugdstrafrecht zijn dus veel lager zijn dan die in het volwassenstrafrecht. Dit heeft echter een doel. Door een kortere straf krijgen jonge daders de kans om te reïntegreren in de samenleving. Naast de lage gevangenisstraf kunnen jongeren nog een PIJ-maatregel van maximaal 7 jaar krijgen. De jeugdige krijgt zo de kans om aan zichzelf te werken en zijn verleden goed te maken. Daarnaast kan, als het gepleegde delict écht ernstig is, zelfs het volwassenstrafrecht toegepast worden op jongeren van 16 en 17 jaar, waardoor de gevangenisstraf alsnog verhoogd kan worden. Op de verdachte van de steekpartij in Beverwaard kan dit niet toegepast worden: hij was nog maar 15, en krijgt dus waarschijnlijk een gevangenisstraf van maximaal 1 jaar. Dit voelt misschien oneerlijk: de jongen heeft toch iemand gedood. Maar is het niet ook mooi dat justitie onze kinderen wil beschermen en ze de mogelijkheid wil geven terug te keren in de samenleving? 

Huren tijdens de Coronapandemie

14-7-2021

Door: Claire van Beuningen

Huren tijdens de coronapandemie was niet voor iedereen even gemakkelijk. Door de deze pandemie zijn er veel arbeidsplaatsen en hierdoor ook het inkomen van vele mensen verloren gegaan. Wanneer een inkomen wegvalt, kan het moeilijk zijn om aan de huurovereenkomst te voldoen, omdat er simpelweg geen geld is om het maandelijkse huurbedrag te betalen. Indien huurders niet aan een huurovereenkomst kunnen voldoen, mag de verhuurder de huurovereenkomst in beginsel ontbinden. Een lichtpuntje is dat er tijdens de pandemie corona-rechtspraak ontwikkeld is op het gebied van het huurrecht. In de uitspraken worden huurders in bepaalde gevallen tegemoetgekomen. In deze blog zal eerst ik de huurovereenkomst bespreken. Vervolgens wordt de corona-rechtspraak in het huurrecht en de daarbij komende implicaties uiteengezet.

De huurovereenkomst

Een huurovereenkomst komt in het dagelijks leven in allerlei vormen voor. Denk bijvoorbeeld aan het huren van: de kantoorruimte voor uw eigen bedrijf, een huis of appartement, winkelruimte voor uw groentezaak of een boormachine van de bouwmarkt. Een huurovereenkomst is – zo omschrijft de wet het – een afspraak, waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verplicht om aan de andere partij (de huurder) een zaak in gebruik te geven, terwijl de huurder verplicht is tot het doen van een tegenprestatie (artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).

Basisverplichtingen

Dus indien een huurovereenkomst wordt gesloten, moet de huurder en de verhuurder aan een aantal verplichtingen voldoen, zodat de huurovereenkomst in stand blijft. De verhuurder moet datgene wat hij wil verhuren ter beschikking stellen aan de huurder. De huurder moet op een normale manier gebruik kunnen maken van datgene wat hij huurt. Men spreekt dan ook wel van het huurgenot van de huurder (artikelen 7:203 e.v. BW). De huurder moet als tegenprestatie huur betalen. Bovendien moet de huurder zich als een ‘goed huurder’ gedragen. Huurders moeten dus zorgvuldig met het gehuurde, bijvoorbeeld een woning of een kantoorruimte, omgaan (artikelen 7:212 e.v. BW).

Wanprestatie

Als een van beide partijen zich niet aan zijn verplichtingen houdt, spreekt men van wanprestatie. In juridisch jargon schiet een partij, zowel de huurder als de verhuurder, dan in ernstige mate tekort in de nakoming van de huurovereenkomst (artikel 6:74 BW). De benadeelde partij kan de andere partij natuurlijk aanspreken op deze tekortkoming. Hij kan eisen dat:

-         De overeenkomst alsnog op een juiste wijze wordt nagekomen, of;

-         De overeenkomst beëindigd wordt, of;

-         De tekortschietende partij schadevergoeding betaalt.

Beëindiging van de huurovereenkomst door ontbinding

Dus wanneer u, als huurder, de huurprijs niet meer kunt betalen, kunt u niet meer aan uw basisverplichting voldoen, dan is er sprake van wanprestatie (artikel 6:74 BW) en vindt beëindiging van een huurovereenkomst plaats door ontbinding (artikel 6:265 BW). Maar wat houdt ontbinding precies in? Ontbinding is eenzijdige handeling die ervoor zorgt dat bij het beëindigen van een huurovereenkomst de huurder het gehuurde moet ‘teruggeven’ aan de verhuurder en de verhuurder de huurprijs niet meer zal ontvangen.

Corona-rechtspraak in het huurrecht

In maart 2020 is de eerste rechtspraak verschenen over huurders die hun huurbetalingsverplichting aan de verhuurder niet (ten volle) konden of wilden nakomen. Nu, meer dan een jaar verder, is het tijd om deze rechtspraak allemaal op een rij te zetten.

Onvoorziene omstandigheden (1)

Onvoorziene omstandigheden zijn omstandigheden die partijen niet (expliciet of impliciet) in hun overeenkomst hebben opgenomen. Waar partijen al dan niet stilzwijgend in hebben voorzien, zal per huurovereenkomst verschillen en dient dus telkens aan de hand van de voorliggende huurovereenkomst te worden bepaald. Uit de eerste rechterlijke uitspraken inzake de corona-rechtspraak volgt dat het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden ex artikel 6:258 BW wat mogelijk maakt voor huurders in nood, namelijk dat een geslaagd beroep op artikel 6:258 BW eventueel kan leiden tot huurkorting (vermindering van huurbedrag).

Het is dan ook opvallend dat sommige rechtbanken aan de hand van uitspraken van andere rechters hebben vastgesteld dat sprake is van onvoorziene omstandigheden.

Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 15 december 2020: ‘’In verschillende huurrechtelijke kort gedingen is reeds geoordeeld dat de beperkende overheidsmaatregelen als gevolg van de coronacrisis de onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW opleveren (ECLI:NL: RBAMS:2020:6951).’’

Strenge maatstaf

Indien eenmaal is vastgesteld dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden, komt het aan op de vraag of die omstandigheden van dien aard zijn dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mag verwachten en of bijvoorbeeld een tijdelijke huurverlaging op zijn plaats is. Dit is een strenge maatstaf. Onvoorziene omstandigheden worden dan ook niet snel aangenomen (ECLI:NL:HR:1998:ZC2587). Dit komt ook naar voren in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:12433). Het wordt in dit vonnis duidelijk dat het enkele feit dat we te maken hebben met een coronacrisis met ingrijpende overheidsmaatregelen onvoldoende is voor een prijsvermindering op grond van onvoorziene omstandigheden, omdat daarvoor alle omstandigheden van het geval relevant zijn. Een opsomming van welke omstandigheden een rol kunnen spelen, volgde: wat partijen zijn overeengekomen, de hoedanigheid van partijen, in hoeverre de huurder door overheidsmaatregelen werd geraakt, de mate waarin de huurder door de overheid is gecompenseerd en in hoeverre de huurder anders had kunnen of moeten handelen, alsmede de belangen en de financiële positie van de verhuurder. Het enkele verlies van omzet in die periode is van groot belang, maar niet doorslaggevend. Ook de rechtbank Gelderland oordeelde op 17 februari 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:782) dat de afweging in het kader van 6:258 BW tot terughoudendheid noopt.

Gebrekenregeling (2)

Voorts speelt in sommige corona-uitspraken ook de gebrekenregeling een rol. De gebrekenregeling is in beginsel van toepassing op alle huurovereenkomsten en staat in artikel 7:204 BW omschreven. Allereerst moet er voor de toepassing van de gebrekenregeling sprake van een gebrek zijn. Onder een gebrek valt kort gezegd alle omstandigheden die het gebruik van het gehuurde beperken en die niet aan huurder zelf liggen. Wanneer er dan sprake is van een gebrek is het uitgangspunt dat de verhuurder verplicht is gebreken te verhelpen.

Over de vraag of de coronamaatregelen als gebrek kunnen worden aangemerkt, lijkt in de rechtspraak geen discussie te bestaan. Zo overwoog de rechtbank Amsterdam op 8 maart 2021 (ECLI:NL: RBAMS:2021:941) dat het inmiddels vaste rechtspraak is dat de coronacrisis en de op die grond door de overheid gelaste verplichte sluiting van bedrijven een gebrek opleveren op grond van artikel 7:204 BW. Dit houdt in dat het huurgenot van de huurder negatief wordt beïnvloed. Met name in de artikelen 7:206 t/m 208 is bepaald wat de consequenties van de aanwezigheid van een gebrek in of aan het gehuurde kunnen zijn. Artikel 7:207 BW ligt dan het meest voor de hand en zorgt voor een evenredige vermindering van de huurprijs vanwege het gebrek.

Gelijkelijk verdeling (3)

Tot slot heeft het ‘gelijkelijk verdelen’ van het nadeel er in een behoorlijk aantal gerechtelijke uitspraken toe geleid dat rechters ervan uit gingen dat gedurende een gedwongen sluiting van een pand 50% van de huur verschuldigd is. (ECLI:NL:RBDHA:2021:461). Rechters overwogen veelal dat verhuurders ook doorlopende kosten hebben, maar oordeelden dat dat niet in de weg stond aan een dergelijke verdeling van het nadeel. Een huurvermindering met 50% tijdens een gedwongen sluiting lijkt een uitgangspunt te zijn dat in voorkomende gevallen wordt bijgesteld, aangezien de overheidssteun in vele gevallen ontoereikend is. 

Conclusie

Er zijn dus nogal wat mogelijkheden voor een huurder van bijvoorbeeld een woonruimte of een bedrijfspand om in aanmerking te komen voor vermindering van het maandelijkse huurbedrag tijdens de coronapandemie. Ten eerste kunnen onvoorziene omstandigheden zorgen voor huurkorting maar dan moet u wel voldoen aan de strenge maatstaf van redelijkheid en billijkheid. Ook kan de gebrekenregeling zorgen voor huurkorting: coronamaatregelen worden immers aangemerkt als een gebrek aan het gehuurde object. Tot slot kan het ‘gelijkelijk verdelen’ van het nadeel ertoe leiden dat u, als huurder, 50% minder huur hoeft te betalen, maar dan moet er wel sprake zijn van een gedwongen sluiting van een pand, zoals een winkel.

Heeft de pandemie u geraakt, en kunt u hierdoor niet uw volledige huurbedrag meer betalen? Schroom dan niet om contact met ons op te nemen, wellicht maakt de corona-rechtspraak wat mogelijk voor u.

 Uw ongenoegen uiten over plannen van de gemeente: de zienswijze

16-6-2021

Door: Arjen Breeman

In de komende jaren zullen er in Nederland veel nieuwe woonwijken verschijnen om voor genoeg huizen voor iedereen te zorgen. Maar wat nu als door een nieuwe woonwijk uw uitzicht vanuit het keukenraam wordt verpest? Wellicht wilt u dan vóórdat het plan definitief vastligt al uw ongenoegen uiten over de bouwplannen. De gemeente zal een ontwerpbesluit ter inzage leggen, en hierover publiceren in bijvoorbeeld een plaatselijke krant of via internet, zodat u weet dat er een voornemen is om de woonwijk te gaan bouwen. U kunt daarop een zienswijze indienen bij de gemeente, waarin u aangeeft wat u van de plannen vindt. In deze blog leest u aan de hand van vier vragen meer over hoe dit precies werkt!

Wat is een zienswijze?

Een zienswijze is een document waarin u aangeeft wat uw mening is over een ontwerpbesluit van een bestuursorgaan. Een bestuursorgaan is op grond van artikel 1:1 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ‘een orgaan van een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht’. Een voorbeeld om dit wat te verduidelijken: de gemeente is een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht, en het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad zijn organen van de gemeente. Het college en de gemeenteraad zijn dan dus bestuursorganen. Een voorbeeld van een ontwerpbesluit van een bestuursorgaan is het wijzigen van een bestemmingsplan, hetgeen vaak nodig is om een nieuwe woonwijk te kunnen bouwen. Een zienswijze biedt dus de mogelijkheid om uw mening kenbaar te maken over een voorgenomen besluit.

Wanneer mag ik een zienswijze indienen?

Bij deze vraag zijn twee dingen relevant: u moet belanghebbende zijn en de zienswijze op tijd indienen. Een belanghebbende wordt door artikel 1:2 lid 1 Awb gedefinieerd als: ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. Als een besluit rechtstreeks aan u is geadresseerd bent u per definitie belanghebbende bij dat besluit. Dit is bijvoorbeeld het geval als u een vergunning aanvraagt om een boom te mogen kappen. In de rechtsspraak zijn vijf criteria ontwikkeld om te bepalen of u een belanghebbende bent bij een besluit dat niet aan u is geadresseerd:

  • U dient een eigen belang te hebben: u kunt niet voor het belang van iemand anders opkomen, tenzij diegene u heeft gemachtigd om namens hem/haar een zienswijze in te dienen
  • Het belang moet objectief bepaalbaar zijn: een subjectief gevoel is niet voldoende om belanghebbende te zijn, er moeten daadwerkelijk gevolgen van enige betekenis zijn. Zo is bijvoorbeeld ’s nachts het rode lampje van windmolens op 5 kilometer zien niet voldoende, maar als op 500 meter van uw huis een windmolenpark gebouwd wordt, zijn er zeker wél gevolgen van enige betekenis en dus een objectief bepaalbaar belang.
  • Uw belang dient actueel te zijn: als slechts sprake is van een onzekere of toekomstige situatie is het belang niet actueel. Als eenmaal een ontwerpbesluit ter inzage ligt dan zal het belang in beginsel actueel zijn
  • Het moet een persoonlijk of individueel belang betreffen: dit betekent dat u zich voldoende dient te onderscheiden van personen die niet als belanghebbende worden gezien
  • Tenslotte dient het belang rechtstreeks te zijn: het voorgenomen besluit moet in een rechtstreeks verband staan met uw belang

Dit worden ook wel de OPERA-criteria (Objectief, Persoonlijk, Eigen, Rechtstreeks, Actueel) genoemd. Als u hieraan voldoet wordt u aangemerkt als belanghebbende en kunt u een zienswijze indienen.

Verder is ook de termijn van belang. In beginsel is de termijn voor het indienen van een zienswijze 6 weken vanaf de dag dat het ontwerp besluit ter inzage ligt. Als u na het verstrijken van de termijn nog een zienswijze indient is het bestuursorgaan niet verplicht hier inhoudelijk iets mee te doen.

Welke gegevens en informatie moet ik opnemen in de zienswijze?

Het is belangrijk dat in de zienswijze alle informatie staat die het bestuursorgaan nodig heeft om uw zienswijze te kunnen behandelen. De volgende gegevens dient u in een zienswijze te vermelden: het plan of ontwerpbesluit waarover u uw mening wilt geven, met een eventueel dossiernummer daarvan, de redenen (en de motivatie daarvan) waarom u een zienswijze indient, de datum, uw naam en adres en uw handtekening. Als iemand anders namens u een zienswijze indient, moet u een ondertekende schriftelijke machtiging meesturen.

Wat gebeurt er na het indienen van een zienswijze?

Iedere zienswijze die wordt ingediend moet worden betrokken en behandeld bij het uiteindelijk besluit. Ook moeten allen zienswijzen worden vermeld in het definitieve besluit, en moet daarbij worden aangegeven wat met de zienswijze is gebeurd en of deze hebben gezorgd voor aanpassingen in het ontwerpbesluit. Als laatste hoort iedere indiener van een zienswijze een afschrift te krijgen van het definitieve besluit.

Soms kan het ook zijn dat het noodzakelijk is om een zienswijze in te dienen als u de mogelijkheid open wil houden om in beroep te gaan bij de rechtbank. Als u ondanks het indienen van uw zienswijze niet tevreden bent met het definitieve besluit, kunt u een beroepsprocedure starten bij de rechtbank. Als u echter geen zienswijze heeft ingediend op het ontwerpbesluit om het bestemmingsplan te veranderen, dan kunt u deze gerechtelijke procedure niet starten.

Als u vragen heeft over dit onderwerp of over iets anders, schroom dan niet om contact met ons op te nemen!

Mediation als alternatieve geschiloplossing

19-5-2021

Door: Sissi Huys

Met een geschil naar de rechter stappen is vaak een behoorlijke stap, zowel op emotioneel als financieel gebied. In plaats daarvan zou u ook een mediationtraject kunnen overwegen. Hierbij overziet de mediator als onafhankelijke partij het gesprek tussen u en uw wederpartij. De mediator heeft als doel een oplossing te vinden waar alle partijen akkoord mee gaan. Een mediator heeft naast een opleiding tot mediator vaak ook een juridische opleiding gevolgd. Erkende mediators zijn aangesloten bij de MfN (Mediator federatie Nederland).

Mediation wordt vaak gebruikt bij scheidingen, maar kan bij allerlei geschillen nuttig zijn. Denk hierbij aan geschillen tussen werkgever en werknemer, of wanneer een partij schade heeft veroorzaakt bij een ander.

Hoe gaat een mediator te werk?

Een mediator is neutraal en probeert de oplossing te vinden die voor beide partijen het beste is. Dit in tegenstelling tot een advocaat, die alleen het belang van zijn cliënt dient. Het doel is om de oplossing te vinden door middel van een prettig overleg, zodat de stap naar de rechter niet nodig is.

Eindoplossing

Een succesvol mediationtraject eindigt met een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek of een andere schriftelijke overeenkomst. Hierin worden de afspraken die gemaakt zijn tijdens de onderhandeling vastgelegd.

Voordelen van mediation

Misschien wel het grootste voordeel van mediation is de informele manier van onderhandelen, ter voorkoming van (verder) conflict. Dit is vooral fijn als u nog vaak met de wederpartij te maken moet hebben. Denk hierbij aan een werkgever, een buurman, of een ex-partner waar u kinderen mee heeft.

Verder heeft u bij mediation meer invloed op hoe het geschil wordt opgelost. U neemt zelf deel aan de onderhandeling en u kunt een mediator kiezen bij wie u zich fijn voelt. Bij een gerechtelijke procedure wordt immers de uiteindelijke beslissing volledig in de handen van de rechter gelegd. Dit kan enige onzekerheid over de uitkomst met zich meebrengen.

Nog een groot voordeel is dat mediation vaak sneller en goedkoper is dan een gerechtelijke procedure, waarbij u griffierechten en advocaatkosten moet betalen. Indien u een laag inkomen heeft en weinig spaargeld, kan het zijn dat u een ‘toevoeging’ kunt verkrijgen bij de Raad op de Rechtsbijstand. Dan betaalt de overheid dus een deel van de kosten van de mediator voor u.

Nadelen van mediation

Mediation is natuurlijk alleen mogelijk als beiden partijen hiervoor open staan. Dit is meteen het grootste nadeel, want de wederpartij wil hier niet altijd aan meewerken.

Bovendien kan het zo zijn dat u er tijdens de onderhandelingen toch niet samen uitkomt. Het mediationtraject strandt hier dan, want de mediator zal zelf nooit een knoop kunnen doorhakken. Het kan zijn dat u dan alsnog de stap naar de rechter moet maken als u het geschil wil oplossen.

Conclusie

Mediation kan een informele, goedkope manier zijn om een geschil op te lossen. Hiervoor is echter wel wederzijdse inspanning en inleving nodig, om tot een oplossing te komen die voor beide partijen aanvaardbaar is. Dit is niet altijd mogelijk en het kan zijn dat u daarom alsnog de stap naar de rechter moet maken. Toch is het raadzaam om in ieder geval te inventariseren bij de wederpartij of mediation een mogelijkheid is. Een eerste gesprek met een mediator is bij sommige mediators zelfs gratis.

Overweegt u zelf om een mediator in te schakelen maar twijfelt u nog? Of heeft u op een ander vlak juridisch advies nodig? Neem dan gerust contact met ons op! 

Het retentierecht: gelijk oversteken alstublieft

20-04-2021

Door: Jochem van der Graaff

Als ondernemer kan het, gezien de huidige economische crisis, prettig zijn om betaling van de factuur af te dwingen middels het retentierecht. Het retentierecht biedt een schuldeiser (de ondernemer) de mogelijkheid om de afgifteverplichting van een zaak op te schorten totdat de schuldenaar (zijn klant) de vordering (factuur) betaalt. Bovendien biedt het retentierecht bij blijvende niet-betaling een sterke goederenrechtelijke positie bij solvabiliteitsproblemen van uw schuldenaar. Denk hierbij aan de mogelijkheid om de vordering op de zaak te verhalen met voorrang op andere schuldeisers. Lees in deze blog wanneer u het retentierecht kunt inroepen en in welke situaties het erg handig kan zijn.

Het retentierecht is geregeld in de artikelen 3:290 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zoals gezegd biedt het retentierecht de schuldeiser de mogelijkheid om zijn afgifteverplichting van een zaak op te schorten totdat de schuldenaar de vordering betaalt.

U heeft bijvoorbeeld een autogarage en besluit, wegens niet-betaling van de gerepareerde versnellingsbak, de afgifte van de auto op te schorten jegens de klant. Doordat de klant natuurlijk zijn auto terug wil, dwingt u, door opschorting van de afgifte, de betaling van de factuur af. Er zijn echter wel een aantal elementen waaraan voldaan moet zijn voordat het retentierecht rechtmatig uitgeoefend kan worden.

Een zaak

Allereerst moet het opgeschorte object een ‘zaak’ zijn. Artikel 3:2 BW zegt dat een zaak een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object is. Denk hierbij aan een horloge, auto, mobiel, maar ook een stuk grond met daarop een huis.

Een opeisbare vordering

Daarnaast moet er sprake zijn van een opeisbare vordering. Indien u op de factuur geen betalingstermijn bent overeengekomen is de vordering direct opeisbaar (artikel 6:39 BW). Indien u wel een betalingstermijn bent overeengekomen is de vordering pas opeisbaar wanneer deze termijn verstreken is. De vordering tot betaling dient dus opeisbaar te zijn voordat het retentierecht rechtmatig uitgeoefend kan worden.

Voorts dient te worden opgemerkt dat het retentierecht louter bestaat wanneer er überhaupt een verplichting tot afgifte is. U kunt dus alleen het retentierecht inroepen wanneer er een afgifteverplichting aan uw kant bestaat. 

Feitelijke macht over de zaak aan de kant van de retentor

Tot slot dient de retentor (de persoon die het retentierecht uitoefent) feitelijke macht over de zaak te hebben. Bovendien moet die feitelijke macht op een rechtmatige wijze zijn ontstaan. Het retentierecht kan dus niet rechtmatig uitgeoefend worden wanneer de retentor de zaak op onrechtmatige wijze in zijn feitelijke macht heeft verkregen. 

Het moment waarop de retentor de feitelijke macht verliest over de zaak, dus hem bijvoorbeeld teruggeeft aan de eigenaar, verliest hij ook het retentierecht. U kunt vervolgens de zaak dus niet ‘terugpakken’ omdat u zich dan dus op onrechtmatige wijze de feitelijke macht over de zaak verschaft.

Ter volledigheid dient vermeld te worden dat het retentierecht onder omstandigheden ook inroepbaar is jegens derden met een ouder dan wel nieuwer recht ten aanzien van de zaak waarover het retentierecht wordt uitgeoefend. In het geval van de autogarage kunt u bijvoorbeeld denken aan de volgende situatie. Een klant komt bij u met zijn lease auto om de versnellingsbak te laten repareren. De klant betaald zowel de autogarage als de lease maatschappij  al tijden niet meer wegens een gebrek aan inkomen. De leasemaatschappij heeft een pandrecht op de auto, zoals dat vaak gaat met lease constructies, en vordert derhalve aflevering van de auto jegens de autogarage. De autogarage kan middels het retentierecht dan de afgifteverplichting jegens de leasemaatschappij (de derde) opschorten totdat zijn vordering betaald wordt. De leasemaatschappij is dus gebaat bij de betaling van de vordering die de autogarage op de wanbetalende klant had om zo zijn pandrecht te kunnen uitoefenen. De leasemaatschappij zal dan ook hoogstwaarschijnlijk de vordering namens de klant betalen. Door het retentierecht dus in te roepen jegens een derde weet de autogarage zijn vordering betaald te krijgen in een situatie waarin, hij bij geen beroep op dit recht, waarschijnlijk naar zijn geld kon fluiten.

Voorts is het retentierecht ook onder omstandigheden in te roepen jegens dezelfde (rechts)persoon maar ten aanzien van een andere vordering die u op deze (rechts)persoon heeft. Bovendien geeft het retentierecht een sterkere positie wanneer uw schuldenaar kampt met solvabiliteitsproblemen. U kunt uw vordering op de zaak verhalen met voorrang boven andere schuldeisers. Indien u hier mee te maken heeft of hierover meer wilt weten kunt u contact opnemen met de rechtswinkel!

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het retentierecht een handig middel is om pressie uit te voeren jegens de schuldenaar om betaling van de vordering af te dwingen. Bovendien geeft het in tijde van onzekerheid een sterke positie ten aanzien van de eventuele solvabiliteit van uw schuldenaar. Kortom, een juridisch leerstuk waar elke ondernemer zijn voordeel mee kan doen!

De wettelijke verplichting tot loonbetaling door de werkgever

16-03-2021

Door: Demi Boer

Een van de belangrijkste plichten van een werkgever is dat hij tijdig het loon van de werknemer betaalt. Betaalt uw werkgever, om welke reden dan ook, uw loon niet? Hoe zorgt u ervoor dat u toch nog uw loon op de bankrekening krijgt? In deze blog kunt u lezen wat u kunt doen!

Ingevolge artikel 7:616 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de werkgever verplicht tot het uitbetalen van het loon van de werknemer. Een werknemer moet uiteraard ook in zijn levensonderhoud kunnen voorzien. Om die reden kent artikel 7:623 BW de verplichting aan de werkgever toe om het loon op een bepaald tijdstip te voldoen. Uw werkgever mag uw loon niet zonder reden inhouden of te laat betalen. Als uw werkgever het loon niet (op tijd) voldoet, zijn er een aantal stappen die u kunt volgen die tot uitbetaling van uw loon zullen leiden.

Informeer

Voordat u verdere stappen onderneemt, is het verstandig om altijd eerst te informeren bij uw werkgever waarom het loon nog niet is uitbetaald. Het kan zijn dat er iets is misgegaan met de uitbetaling en dat het gaat om een misverstand. U kunt in dit geval verzoeken dat het salaris zo snel mogelijk wordt voldaan. Indien het niet gaat om een misverstand zijn er twee mogelijkheden. Uw werkgever heeft geen geldige reden en wil het loon niet uitbetalen of uw werkgever geeft aan dat hij het loon niet kan betalen. 

Werkgever wil loon niet uitbetalen

Aangetekende brief

Indien het niet gaat om een misverstand en uw werkgever heeft uw loon nog steeds niet uitbetaald, kunt u een aangetekende brief versturen. In de aangetekende brief vermeldt u dat uw loon nog niet is betaald en dat u uw werkgever een redelijke termijn (twee weken) geeft om het loon alsnog te betalen. Dit wordt ook wel een loonvordering genoemd. In de loonvordering kunt u vermelden dat u recht heeft op de wettelijke verhoging en wettelijke rente en dat u dit zal innen indien er niet wordt overgegaan tot betaling.

Wanneer uw werkgever onterecht uw loon niet betaalt, nadat u hem in gebreke heeft gesteld, heeft u recht op de wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW). De wettelijke verhoging kan worden gezien als een boete voor de werkgever, omdat het loon te laat is betaald. De hoogte van het bedrag die uw werkgever verschuldigd is, hangt af van het aantal dagen dat uw werkgever te laat is met betalen. Deze kosten mag u in rekening brengen vanaf de derde werkdag dat uw werkgever uw loon had moeten uitbetalen. De wettelijke verhoging bedraagt:

-         5% per dag voor de vierde tot en met de achtste werkdag na de dag waarop het loon moest worden betaald;

-         Daarna (vanaf de negende werkdag) 1% voor elke volgende werkdag.

De wettelijke verhoging kan nooit meer zijn dan 50% van uw loon. Daarnaast kan de rechter deze vordering matigen, indien hij dit in de gegeven omstandigheden redelijk acht.

Naast deze wettelijke verhoging kunt u als werknemer ook een wettelijke rente verlangen als de werkgever na de uw gegeven termijn in de aangetekende brief nog steeds niet tot uitbetaling van het loon is overgegaan. Wettelijke rente is de rente die een schuldeiser in het algemeen kan aanvragen van een schuldenaar als die te laat is met betalen. Dit geldt dus ook voor een te late loonbetaling. De wettelijke rente is 2% per jaar.

Naar de rechter

Als uw werkgever uw loon na de aangetekende brief nog steeds niet heeft betaald, kunt u naar de rechter stappen. Bij de rechter kunt u het loon, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vorderen.

Werkgever kan loon niet uitbetalen

Er kan zich ook de situatie voordoen dat uw werkgever het geld niet heeft om uw loon uit te betalen. Dit is sinds de corona-uitbraak in Nederland veelal het geval. In dat geval is het niet verstandig om een loonvordering te starten, omdat uw werkgever dan technisch gezien failliet is. Voor een werknemer kan dit een reden zijn om naar de rechter te stappen en faillissement van het bedrijf aan te vragen. Een faillissement wordt pas uitgesproken indien voor de rechter komt vast te staan dat de schuldenaar (uw werkgever) in de toestand verkeert dat hij is opgehouden te betalen, zo bepaalt artikel 1 lid 1 van de Faillissementswet. Hiertoe zijn een aantal voorwaarden verbonden die u, als werknemer, dient te stellen.

Er moet ten minste worden voldaan aan drie voorwaarden. Ten eerste moet de aanvrager van het faillissement een vordering hebben op de schuldenaar. Ten tweede moet de vordering van de aanvrager van het faillissement opeisbaar zijn. Ten derde moet er sprake zijn van pluraliteit van schuldeisers. Dit betekent dat u aannemelijk moet maken dat er nog een andere persoon, bijvoorbeeld een collega, een vordering heeft op uw werkgever. Deze vordering wordt een steunvordering genoemd. Om de pluraliteit aan te tonen, zal u moeten beschikken over minimaal één steunvordering. Deze drie voorwaarden moeten in ieder geval behaald worden maar zijn niet altijd voldoende om uw werkgever in staat van faillissement te laten verklaren. Ten slotte moet de schuldenaar namelijk in de toestand verkeren dat hij is opgehouden te betalen. Hierbij is vereist dat het gaat om een duurzame toestand.

Indien u ervan uitgaat dat u aan deze voorwaarden voldoet, kunt u een advocaat in de arm nemen. De advocaat zal een verzoekschrift indienen bij de rechtbank. De rechter zal dan beoordelen of er aan de voorwaarden is voldaan. Indien de rechter het faillissement zal uitspreken, kunt u als werknemer het achterstallige loon bij het UWV claimen. Het UWV neemt dan de betalingsverplichting van uw werkgever over op grond van artikel 61 en artikel 64 Werkloosheidwet. Dit wordt ook wel de loongarantieregeling genoemd.

Zit u zelf in een dergelijke situatie of heeft u vragen over dit onderwerp, of een ander juridisch onderwerp, neem dan gerust contact met ons op! 

De gevolgen van een strafbeschikking

16-02-2021

Door: Leonie de Vos

De strafbeschikking is een omstreden middel van het Openbaar Ministerie (OM) om delicten af te handelen. Sinds 2008 doen officieren van justitie namelijk eenvoudige zaken zelf af, zonder tussenkomst van de rechter. Het OM mag daarbij geen gevangenisstraf opleggen, maar wel een geldboete, taakstraf of rijverbod. Een veroordeling levert dan een strafblad op. Nu rechtbanken door de coronacrisis een achterstand moeten inlopen, zal het OM vaker een strafbeschikking op gaan leggen. Wat zijn daar nu eigenlijk de gevolgen van en hoe kunt u het beste handelen als u een strafbeschikking heeft ontvangen?

Soorten boetes

Er zijn drie verschillende soorten boetes: een transactievoorstel, een mulderboete en een strafbeschikking. Een transactievoorstel is een manier om vervolging af te kopen. Het komt dan ook niet op uw strafblad te staan. Indien u dit niet betaalt, wordt uw zaak bij de rechter behandelt. Transactievoorstellen worden eigenlijk bijna niet meer gegeven.

Een mulderboete komt ook niet op uw strafblad. Indien u het niet eens bent met deze boete, kunt u bezwaar maken. Doet u dit niet, dan wordt de boete na een tijd onherroepelijk. Indien u geen bezwaar maakt en niet betaalt, wordt de boete verhoogd.

Een strafbeschikking komt juist wel op uw strafblad te staan, indien de boete hoger is dan 100 euro, naast de geldboete nog een bijkomende straf wordt opgelegd en/of er een taakstraf wordt opgelegd.

U kunt de verschillende boetes uit elkaar houden door de letter die rechtsboven in de brief staat die u hebt gekregen. Een mulderboete wordt aangegeven met een M en een transactievoorstel met een T. Strafbeschikkingen worden aangegeven met een S of een O. Daarnaast staat altijd duidelijk vermeld dat het om een strafbeschikking gaat.

In verzet

Indien u een strafbeschikking heeft gekregen en het daar niet mee eens bent, kunt u bezwaar maken bij de officier van justitie. Dit heet in verzet gaan. Hiervoor heeft u 14 dagen de tijd. Deze 14 dagen gaan in vanaf het moment dat u weet dat u een strafbeschikking heeft gekregen. Er zijn twee manieren om in verzet te gaan: u kunt een brief sturen of naar de balie gaan van het parket bij u in de buurt. Een parket is een kantoor van het OM.

Indien u een brief stuurt, heet dit een verzetschrift. Alleen u of uw advocaat mogen deze brief schrijven. Op de volgende website kunt u vinden wat in dit verzetschrift moet staan: https://www.cjib.nl/ik-ben-het-niet-eens-met-een-strafbeschikking

Als u het niet eens bent met de strafbeschikking is het erg belangrijk dat u de eventuele boete niet betaalt! Indien u dit wel doet, bekent u namelijk het feit. Betaalt u niet, maar gaat u ook niet in verzet, dan bekent u het feit ook en wordt de boete verhoogd.

Na uw verzet

Binnen enkele maanden ontvangt u een reactie van de officier van justitie naar aanleiding van uw verzet. De officier van justitie kan uw strafbeschikking intrekken of wijzigen, of de zaak voorleggen aan de rechter. Indien de strafbeschikking wordt gewijzigd, is het nieuwe strafvoorstel altijd een lagere straf.

Gevolgen van een strafblad

Een registratie in het Justitieel Documentatie Systeem heeft een aantal gevolgen. Zo kunt u bepaalde beroepen niet meer uitvoeren, zoals advocaat, docent of deurwaarder. Voor bepaalde beroepen of functies heeft u misschien een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) nodig. Een strafblad kan betekenen dat u deze niet krijgt. Tenslotte kunnen visa, een verblijfsvergunning of bepaalde verzekeringen worden geweigerd.

Kortom, heeft u een strafbeschikking gekregen en bent u het hier niet mee eens? Ga dan op tijd in verzet en betaal de boete niet.

Algemene voorwaarden voor consumenten 101

20-01-2021

Door: Yvonne Bin

De algemene voorwaarden. Iedereen kent ze wel. De meesten zullen het voornamelijk kennen als het stuk tekst dat meestal wordt overgeslagen. In plaats van het lezen wordt er liever rechtstreeks naar de akkoord-knop gescrold. Ook bij overeenkomsten op papier zijn de algemene voorwaarden terug te vinden. Gelukkig heeft onze wetgever er rekening mee gehouden dat ze vaak niet aandachtig worden gelezen. Het kan namelijk zo zijn dat u achteraf toch nog onder een clausule van dat vervelende stuk tekst uit kunt komen.

Wat zijn algemene voorwaarden precies? Artikel 6:231 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), beschrijft ze als bepalingen die voor meerdere overeenkomsten gebruikt worden, met uitzondering van de bepalingen die de kern van de prestaties aangeven. Aangezien de algemene voorwaarden voor meerdere overeenkomsten gebruikt worden, zijn ze vaak ook terug te vinden op de website van het bedrijf met wie u een overeenkomst hebt gesloten. Als de algemene voorwaarden onderdeel zijn van de overeenkomst, bent u gebonden wanneer de overeenkomst tot stand is gekomen. Dit geldt ook wanneer u de algemene voorwaarden niet heeft gelezen (op grond van artikel 6:232 BW).

Wanneer u de algemene voorwaarden niet goed heeft doorgenomen is er voor u, als consument, na het sluiten van de overeenkomst een inhoudstoetsing van de algemene voorwaarden mogelijk. Er zijn twee gronden die een bepaling uit de algemene voorwaarden vernietigbaar maken. Ten eerste moet u een redelijke mogelijkheid hebben gehad om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (artikel 6:233 sub b BW). De gebruiker van de algemene voorwaarden moet hierbij aan verschillende eisen voldoen om dit mogelijk te maken. Dit is uitgewerkt in artikel 6:234 BW. Ten tweede kan een bepaling onredelijk bezwarend voor u blijken (artikel 6:233 sub a BW).

Maar wat houdt ‘onredelijk bezwarend’ dan in? De term ‘onredelijk bezwarend’ wordt ingevuld door de wetgever. In artikel 6:236 BW staat de zwarte lijst. Hierin worden gevallen genoemd, die in ieder geval onredelijk bezwarend zijn. Hierbij kunt u denken aan bepalingen waarin een bedrijf u het recht ontneemt om de prestatie op te kunnen eisen, of dat het bedrijf het recht tot ontbinding beperkt. Een bepaling is ook onredelijk bezwarend, wanneer de gebruiker van de algemene voorwaarden in een bepaling heeft opgenomen dat zij zelf bepaalt of ze tekort is geschoten in de nakoming. Naast de zwarte lijst, bestaat de grijze lijst. Deze is opgenomen in artikel 6:237 BW. Hierin staan gevallen genoemd, waarin bepalingen vermoed worden onredelijk te zijn. Hier kan dus twijfel over bestaan en is tegenbewijs mogelijk. Een voorbeeld is een bepaling waarin de gebruiker van de algemene voorwaarden uitsluit dat u gebruik kunt maken van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding. Andere voorbeelden zijn: een bepaling die een bedrijf de mogelijkheid geeft om een prestatie te leveren die een andere is dan is overeengekomen, of een bepaling waarin een lange termijn is opgenomen voor het bedrijf om aan de nakoming te voldoen. Ten slotte geldt bij twijfel over de uitleg van de bepalingen van de zwarte en grijze lijst, dat ze in uw voordeel moeten worden uitgelegd (artikel 6:238 lid 2 BW).

Heeft u zelf een geschil over de algemene voorwaarden? Of heeft u een juridische vraag over een ander geschil? Stuur ons dan gerust een e-mail via info@rechtswinkelgo.nl en dan helpen wij u graag verder! 

De 100%-regel in het verkeer

13-07-2020

Door: Sjouk Bruinsma

Stel dat uw kind van 10 jaar met de fiets plotseling zonder te kijken de weg oprijdt en in botsing komt met een auto die onmogelijk nog kan remmen. Gelukkig valt het achteraf mee. Behalve dat u en uw kind flink zijn geschrokken heeft uw kind een gebroken arm en wat blauwe plekken. De automobilist heeft, in een poging uit te wijken, een paaltje geraakt en als gevolg daarvan een deukje in de auto.

Wie is nu aansprakelijk voor de schade die als gevolg van het ongeluk is ontstaan? Heeft de automobilist gelijk als deze beweert dat het de eigen schuld van het kind was (niet uitkijken) en dat sprake was van overmacht (remmen was onmogelijk)?

De wet zegt het volgende

De eigenaar of bestuurder van een motorrijtuig (auto’s, bromfietsen, motoren) is aansprakelijk voor de schade die door het motorrijtuig is veroorzaakt ten opzichte van een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer, zoals een voetganger of fietser. Dit staat in artikel 185 Wegenverkeerswet (hierna artikel 185 WVW). De eigenaar of bestuurder kan zich op overmacht beroepen, maar in de praktijk gaat de rechter er niet snel van uit dat sprake is van overmacht. Wanneer alleen motorrijtuigen (auto’s, bromfietsen, motoren) of alleen ongemotoriseerden (voetgangers, fietsers) bij het ongeval betrokken zijn, is artikel 185 WVW niet van toepassing. De Hoge Raad heeft artikel 185 WVW verder verduidelijkt in de rechtspraak.

Motivatie 100%-regel

De Hoge Raad heeft op basis van het artikel 185 WVW voor kinderen jonger dan 14 jaar een speciale regel, de 100%-regel, geformuleerd. Op grond van de 100% regel is de automobilist volledig aansprakelijk voor alle schade, indien een kind jonger is dan 14 jaar. Deze regel is dus niet in het wetboek terug te vinden. Volgens de Hoge Raad kunnen voor de 100%-regel de volgende argumenten worden aangedragen:

1. Kinderen hebben door hun impulsiviteit en onberekenbaarheid van gemotoriseerd verkeer aanzienlijk meer gevaar te duchten dan volwassen voetgangers of fietsers.

2. Het is de bedoeling van artikel 185 WVW om deze kinderen te beschermen tegen de extra risico’s die het gemotoriseerde verkeer voor hen meebrengt.

3. Juist voor kinderen zijn de gevolgen van een aanrijding, in het bijzonder wanneer het om blijvend lichamelijk of geestelijk letsel gaat, uitzonderlijk ingrijpend.

Totstandkoming 100%-regel

De 100%-regel is het resultaat van een tweetal belangrijke arresten van de Hoge Raad waarvan het eerste betrekking heeft op de eigen schuld en het tweede op overmacht. Voor de bepaling van de eigen schuld is het volgende van belang:

1. hoeveel schuld hebben slachtoffer en aansprakelijke persoon aan het ongeval en;

2. wat zijn de omstandigheden van het geval.

1. hoeveel schuld hebben slachtoffer en aansprakelijke persoon aan het ongeval, door wiens schuld is het ongeluk (in belangrijke mate) veroorzaakt.

Ingrid Kolkman, een meisje van bijna 14 jaar, steekt 's ochtends een voorrangsweg over, terwijl zij had moeten wachten, en wordt daarbij geschept door een bestelbusje. De Hoge Raad gaf in het arrest van Ingrid Kolkman een bijzondere regel met betrekking tot de eigen schuld van een ongemotoriseerde voetganger/fietser beneden de 14 jaar. Kinderen onder de 14 jaar kunnen niet voor onrechtmatige gedragingen aansprakelijk worden gesteld, dit volgt uit art. 6:164 Burgerlijk Wetboek. Indien een kind onder de 14 jaar eigen schuld heeft bij veroorzaakte schade kan dit niet aan het kind worden toegerekend, tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van het kind.

Bij opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid kan gedacht worden aan de door oudere kinderen gespeelde gevaarlijke spelletjes zoals het vlak voor naderend verkeer oversteken of aan het in de duisternis op de middenstreep van de weg gaan liggen. Bij opzet kan men ook aan zelfmoord denken, maar die zullen in deze leeftijdscategorie zeer schaars zijn.

2. wat zijn de omstandigheden van het geval, geven deze omstandigheden aanleiding om een correctie op de eigen schuld toe te passen.

Marbeth van Uitregt (10 jaar oud) reed vanuit de uitrit van het woonhuis van haar vriendinnetje met haar fiets onverhoeds en zonder eerst naar rechts te kijken rechtsaf de Steenstraat op, waarmee zij een ernstige verkeersovertreding beging. Zij botste daarbij tegen de linker voorzijde van een auto. De Hoge Raad heeft in het arrest van Marbeth van Uitregt een specifieke regel geformuleerd met betrekking tot overmacht. Bij aanrijdingen tussen een motorrijtuig en een kind beneden de 14 jaar moet worden aangenomen dat fouten van het kind die hebben bijgedragen aan de aanrijding voor rekening komen van de bestuurder en geen overmacht voor de bestuurder opleveren. Ook hier geldt weer dat er geen sprake moet zijn van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, maar dat komt in de praktijk maar zelden voor.

Concluderend kan worden gesteld dat op grond van deze twee arresten de automobilist die een kind aanrijdt op basis van de 100%-regel van de Hoge Raad volledig aansprakelijk is voor alle schade, indien het kind jonger dan 14 jaar is.

Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen

Verder speelt op de achtergrond de verplichte Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM-dekking) een rol oftewel de verzekeraar moet de schade vergoeden. De Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen verplicht bezitters van een motorrijtuig om een verzekering af te sluiten die de schade, ontstaan door dat motorrijtuig, aan verkeersslachtoffers moet vergoeden. Deze wet is ingevoerd op 1 januari 1965 en speelt dus al ruim een halve eeuw een belangrijke rol bij verkeersongevallen waar een motorrijtuig bij is betrokken. Het doel van deze wet is om de belangen te beschermen van slachtoffers die betrokken zijn bij een verkeersongeval met een motorrijtuig. Wanneer iemand een verkeersongeluk heeft gehad, kan deze zijn schade namelijk rechtstreeks vorderen bij de WAM-verzekeraar van de bezitter van het motorrijtuig.

Non-conformiteit bij de aanschaf van een (nieuwe) auto

15-06-2020

Door: Bas van der Ent

Het kopen van een auto is voor de meeste mensen een leuke gebeurtenis. Toch kunnen er aan de auto gebreken kleven, die voor aankoop niet altijd duidelijk waren. In juridische zin kan in dat geval mogelijk sprake zijn van bijvoorbeeld non-conformiteit, dwaling of zelfs, in uitzonderlijke omstandigheden, bedrog. In deze blog zal specifiek worden ingegaan op het eerste leerstuk: non-conformiteit.

De consument

Non-conformiteit is geregeld aan het begin van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarbij dient allereerst opgemerkt te worden dat een consument extra wettelijke bescherming geniet. Een consument is volgens artikel 7:5 lid 1 BW een natuurlijke persoon die niet handelt in het kader van bedrijfsdoeleinden een overeenkomst sluit met een partij die wel in het kader van bedrijfsdoeleinden handelt (een zakelijke partij).

De hoofdregel (voor alle kopers)

In artikel 7:17 lid 1 BW wordt gesteld dat de zaak (de auto) aan de overeenkomst moet voldoen. In het tweede lid wordt vervolgens genoemd wanneer een zaak niet aan een overeenkomst voldoet. Er zal gelet moeten worden op de aard van de zaak en de door de verkoper gedane mededelingen. Dit laatste wordt ook wel de mededelingsplicht van de verkoper genoemd. Tevens mag een koper verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn. Van een auto mag men verwachten dat deze zich kan voortbewegen van punt A naar punt B. Indien de koper afspraken met de verkoper heeft gemaakt omtrent bijzonder gebruik, dan zal ook daaraan voldaan moeten zijn.

Van de koper wordt ook enige inzet verwacht. Zo kan een koper zich volgens artikel 7:17 lid 5 BW niet op non-conformiteit beroepen, indien het betreffende gebrek hem bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit wordt ook wel de onderzoeksplicht van de koper genoemd. Over het algemeen zal de koper de gelegenheid krijgen de auto voor en tijdens een proefrit nader te inspecteren.

Belangrijke punten waarop een koper moet letten bij de aanschaf van een auto zijn onder meer de kilometerstand, het aantal vorige eigenaren, de APK-vervaldatum, de waarde, het uiterlijk (bijvoorbeeld de lak), enzovoort.

Extra bescherming consument

In tegenstelling tot artikel 7:17 BW, geldt artikel 7:18 BW enkel voor consumenten. Zo stelt artikel 7:18 lid 2 BW dat in het geval een gebrek zich binnen zes maanden na aflevering voordoet, wordt vermoed dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. Dit houdt in dat de verkoper aan zal moeten tonen dat de auto wel aan de overeenkomst beantwoordt en de koper ‘slechts’ de stellingen van de verkoper moet verwerpen met andere bewijsstukken. Normaal gesproken is het aan de koper om aan te tonen dat een gebrek bij aankoop reeds bestond. Artikel 7:18 lid 2 BW creëert voor de consumentenkoper dus een gunstigere positie.

Recht op correcte nakoming

Indien is vastgesteld dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt, kan de koper volgens artikel 7:21 lid 1 BW eisen dat het ontbrekende wordt afgeleverd (denk bijvoorbeeld aan een missend onderdeel), het gebrek aan de auto wordt hersteld of de auto volledig wordt vervangen. In geval sprake is van een consumentenkoop kan hier alleen van worden afgeweken in het geval herstel dan wel vervanging redelijkerwijs niet van de verkoper gevergd kan worden. Dit zal het geval zijn wanneer de kosten van herstel dan wel vervanging niet in verhouding staan tot het gebrek.

In het geval de verkoper niet binnen redelijke tijd nakomt, heeft de koper volgens artikel 7:22 lid 1 BW het recht de overeenkomst te ontbinden dan wel om prijsvermindering te verzoeken in evenredigheid met de ernst van het gebrek. De koper zal dus eerst de verkoper de gelegenheid moeten geven het gebrek te herstellen, voordat deze bevoegdheden kunnen worden aangewend.

De verkoper heeft een mededelingsplicht en de koper een onderzoeksplicht. Een consument geniet meer wettelijke bescherming. De bewijslast wordt namelijk omgedraaid in geval er zich een gebrek voordoet binnen zes maanden na aflevering. De koper heeft in het geval non-conformiteit is aangetoond verschillende rechten, te weten aflevering van het ontbrekende, herstel en vervanging. Ontbinding van de overeenkomst en prijsvermindering worden daaraan toegevoegd, in geval de verkoper niet binnen een redelijke termijn de gebreken verhelpt. 

Partneralimentatie

03-06-2020

Door: Annelijn van Es

Echtgenoten en geregistreerde partners zijn onderhoudsplichtig. Dat betekent dat u verplicht bent voor elkaar te zorgen, ook financieel. Na het beëindigen van uw relatie blijft de onderhoudsplicht voor uw ex-partner bestaan. U heeft recht op alimentatie van uw partner indien u getrouwd of geregistreerd partner bent geweest én uw ex-partner een hoger inkomen heeft.

Wijzigingen per 1 januari 2020

Op 1 januari is de nieuwe Wet Herziening Partneralimentatie ingegaan. De regels omtrent de duur van de partneralimentatie zijn gewijzigd. Start u na 1 januari 2020 een echtscheidingsprocedure? Dan heeft u recht op partneralimentatie voor de helft van het aantal jaar dat uw huwelijk duurde, tot een maximum van 5 jaar. Bent u bijvoorbeeld 4 jaar getrouwd geweest, dan heeft u recht op 2 jaar partneralimentatie. Er gelden een aantal uitzonderingen:

1.      Heeft u samen kinderen? Dan stopt de partneralimentatie niet eerder dan dat het jongste kind van u en uw echtgenoot 12 jaar wordt. Voorbeeld: Was u 4 jaar getrouwd en is uw jongste kind 4 jaar oud? Dan heeft u recht op 8 jaar partneralimentatie.

2.      Als het huwelijk langer dan 15 jaar of geregistreerd partner heeft geduurd en de alimentatiegerechtigde binnen 10 jaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, dan eindigt de partneralimentatie op het moment dat de alimentatiegerechtigde de AOW leeftijd bereikt;

3.      Als het huwelijk langer dan 15 jaar heeft geduurd of geregistreerd partner en de alimentatiegerechtigde is geboren vóór of op 1 januari 1970, dan eindigt de partneralimentatie na 10 jaar;

Als het verzoek nog in 2019 is ingediend geldt de wetgeving 2019 (dus maximaal 12 jaar alimentatie) en als het verzoekschrift wordt ingediend na 1 januari 2020 dan geldt de nieuwe wetgeving (dus maximaal 5 jaar alimentatie).

Gescheiden voor 2020

Heeft u de echtscheiding ingediend tussen 1 juli 1994 en 1 januari 2020? Dan gelden de oude regels.

- Duurde uw huwelijk of geregistreerd partnerschap langer dan 5 jaar? Dan heeft u maximaal 12 jaar recht op partneralimentatie.

- Heeft u samen kinderen? Dan heeft u maximaal 12 jaar recht op partneralimentatie.

- Duurde het huwelijk of partnerschap korter dan 5 jaar en heeft u geen kinderen? Dan heeft u net zo lang recht op partneralimentatie als het huwelijk of de partnerschap duurde.

Komt u in ernstige problemen als de alimentatie stopt? Dan kunt u de rechter vragen de periode te verlengen. U kunt ook samen een kortere of langere periode afspreken. Dit moet u vastleggen in uw echtscheidingsconvenant of overeenkomst.

Wilt u meer weten over dit onderwerp of heeft u andere vragen? Neem dan gerust contact met ons op! 

Uw rechten tijdens de Corona-maatregelen

06-05-2020

Door: Anne Verboom

Het Corona-virus heeft een grote impact op onze maatschappij. De vrijheid om te gaan en staan waar we willen is ingeperkt. Dat alles met één doel: onszelf en onze medemens beschermen. Begrijpelijk, maar soms ook lastig. In deze blog wordt een overzicht gegeven van uw rechten op het gebied van werk, school, reizen en sporten.

Verplicht vakantie opnemen

Veel werkgevers hebben het in deze tijd erg lastig, veel bedrijven hebben minder werk. De werkgever kan u als werknemer echter niet verplichten om vakantie op te nemen. De teruglopende werkzaamheden komen immers voor rekening en risico van de werkgever. Wat de werkgever wel kan doen is een redelijk verzoek aan de werknemers om bijvoorbeeld voor 1 september 2020 minimaal 70% van de opgebouwde vakantiedagen op te nemen. Dit komt voort uit het beginsel van goed werknemerschap.

Om de werkgevers tegemoet te komen heeft de overheid de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) opgesteld. De NOW is bedoeld om werkgevers te ondersteunen wanneer deze te maken hebben met omzetverlies.

Basisscholen weer open

Vanaf 11 mei zullen de basisscholen weer worden opengesteld voor onderwijs. Maar u twijfelt, liever houdt u uw kinderen nog even thuis. Normaal gesproken krijgt u dan te maken met de onderwijsinspectie. In de Tweede Kamer is een motie ingediend door de PVV en PvdA die door alle partijen werd ondersteund. Hiermee is besloten dat ouders die hun kinderen thuishouden niet te maken krijgen met de onderwijsinspectie tijdens de Corona-pandemie.

Reizen

De vakantie voor deze zomer was al geboekt, maar nu wilt u toch liever in eigen land blijven. Wanneer het ministerie van Buitenlandse Zaken uw bestemming afraadt kan de reis kosteloos worden geannuleerd. Als de reisorganisatie de reis niet kan uitvoeren heeft u recht op vergoeding van de reiskosten. Op dit moment worden veel reizen geannuleerd, waardoor reisorganisaties vouchers aanbieden waarmee u op een ander moment of naar een andere bestemming kunt reizen. Met een voucher van de reisorganisatie kunt u een voordeel hebben wanneer de reisorganisatie failliet gaat en de kosten niet kan terugbetalen. Uw voucher kunt u immers bij een andere reisorganisatie inwisselen. Ook blijft uw recht op geld in stand, u kunt namelijk alsnog later besluiten om uw geld terug te vragen. Mocht u hier niet akkoord mee willen gaan, heeft u recht op terugbetaling van de kosten.

Sporten

Vanaf 29 april mogen jongeren tot en met 18 jaar weer samen trainen in de buitenlucht. Ook volwassenen mogen weer trainen vanaf 11 mei, maar moeten ook dan 1,5 meter afstand houden.

Maar wat kunt u nu nog met uw sportschoolabonnement? U heeft bijvoorbeeld een sportschoolabonnement voor een jaar afgesloten maar kunt geen gebruik maken van de faciliteiten. Dit betekent dat uw dienst niet wordt geleverd, terwijl u er wel voor heeft betaald. U heeft dan recht op compensatie. U kunt akkoord gaan met alternatieven zoals online lessen. Maar hiermee maakt u geen gebruik van de dienst waarvoor u heeft betaald. Gedeeltelijke ontbinding kan dan een oplossing bieden. U betaalt geen contributie voor de periode dat de sportschool is gesloten. Uw sportschool moet de contributie voor die periode aan u terugbetalen.

De omgangsregeling: hoe komt deze tot stand? 

20-04-2020

Door: Danique Vermeulen

Een echtscheiding is al vervelend genoeg, vooral als daar kinderen bij betrokken zijn. Indien dit het geval is, moet u een omgangsregeling treffen. Als ouder heb je recht op omgang met je kinderen. En kinderen hebben recht op contact met beide ouders. Om dit goed te regelen is het van belang dat er een omgangsregeling wordt opgesteld. In een omgangsregeling, ook wel bekend als bezoekregeling, staan alle afspraken die jullie maken over de omgang met jullie (kind)eren. Het is een verzameling afspraken over wanneer en hoe vaak de kinderen bij de niet-verzorgende ouder zijn. Belangrijk om te vermelden is dat er geen concrete omgangsregeling bestaat. Iedere situatie is anders. Een omgangsregeling is passend als de ouders en de kinderen tevreden zijn.

Samen afspraken maken en vastleggen

Ouders zijn vrij om samen afspraken te maken. U moet in elk geval afspreken wie de verzorgende ouder is. In andere woorden: u moet dus in elk geval afspreken wat het hoofdverblijf van de kinderen is en wanneer de andere ouder de kinderen ziet. Het hoofdverblijf is de woning waar uw kind/kinderen het meest verblijft/verblijven. Uw kind staat op dit adres bij de gemeente ingeschreven. Ook moet er in de omgangsregeling komen te staan hoe vaak en wanneer de kinderen bij de niet-verzorgende ouder zullen zijn.

De afspraken over de omgang worden vaak vastgelegd in een ouderschapsplan. Tevens is een ouderschapsplan verplicht als u gaat scheiden en wanneer u kinderen heeft. Overigens kunt u kiezen om de afspraken in een overzichtelijk schema te zetten of de omgang te beschrijven.

Welke afspraken staan in de omgangsregeling?

U weet hoe u de afspraken kunt vastleggen. Wat voor soort afspraken staan er in de omgangsregeling? Denk hierbij aan de volgende soort afspraken:

  • Afspraken m.b.t. verdeling van tijd: Op welke dagen zijn de kinderen bij wie? Op welke dagen gaan de kinderen weer terug naar de andere ouder? En op welke tijden? Blijven de ouders bij elkaar in de buurt wonen? In welke mate houden de ouders contact op het moment dat de kinderen bij de andere ouder zijn?
  • Afspraken m.b.t. halen en brengen: Welke ouder brengt of haalt de kinderen van/naar school, sport en andersoortige activiteiten?
  • Afspraken m.b.t. vakanties en feestdagen

Voorbeelden van omgangsregelingen

De meest voorkomende omgangsregelingen zijn de volgende:

  • De klassieke omgangsregeling: De kinderen verblijven gedurende één weekend per 14 dagen bij de niet-inwonende ouder. Vakanties en feestdagen worden vaak evenredig verdeeld.
  • De meer uitgebreide klassieke omgangsregeling: De kinderen verblijven naast één weekend per 14 dagen ook nog één of meerdere doordeweekse dag(en) bij de niet-inwonende ouder.
  • Co-ouderschap: Bij de co-ouderschapsregeling zijn beide ouders gelijkwaardig betrokken bij de verzorging en opvoeding van hun kind(eren). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verzorgende en niet-verzorgende ouder.

Wat als u er samen niet uitkomt?

Indien het niet lukt om samen een omgangsregeling vast te stellen kunt u een mediator inschakelen. Een mediator of bemiddelaar bespreekt punten met u die van belang zijn voor de omgangsregeling en legt de afspraken vast in een ouderschapsplan. Komt u er niet uit met de hulp van een mediator? Dan kunt u de rechter verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen. U heeft daarvoor een advocaat nodig omdat de procedure valt onder het burgerlijk recht. Een minderjarige kan ook zelf de rechter om een omgangsregeling vragen. Meer informatie over het verloop van de procedure vindt u hier.

Mocht u vragen hebben n.a.v. dit artikel of over omgangsregelingen, dan bent u van harte welkom op een van onze spreekuren! 

Schade door een bijtincident: hoe is de aansprakelijkheid geregeld? 

24-03-2020

Door: Carmen de Rooij

In Nederland hebben ruim anderhalf miljoen honden een warm mandje gekregen. De vrolijke viervoeters zorgen voor veel mooie momenten en al snel zijn ze een onmisbaar deel van het gezin waarin ze zijn opgenomen. Helaas kunnen honden ook flinke schade veroorzaken. Volgens een schatting worden in ons land jaarlijks 150.000 mensen door een hond gebeten. Gemiddeld is ruim dertig procent van deze bijtincidenten zo ernstig dat er een dokter of een ziekenhuis aan te pas moet komen. Stel: u bent gebeten door een hond. Wie is aansprakelijk voor de schade die u hierdoor lijdt? Voor welke kosten kunt u na een bijtincident komen te staan? Kunt u deze schade vergoed krijgen? Wat kunt u zelf het beste doen na een bijtincident?

Wie is aansprakelijk voor de schade na een hondenbeet?

De schade die een hond door te bijten aanricht komt volgens de wet voor risico van het baasje van de hond. Deze aansprakelijkheid van de hondenbezitter is in de wet bijzonder geregeld. Het enkele feit dat de hond schade veroorzaakt door te bijten maakt de hondenbezitter aansprakelijk voor deze schade. Het baasje van de hond hoeft zelf geen schuld te hebben aan het voorval. Zelfs als de hondenbezitter de hond heeft aangelijnd, en daarmee voorzorgsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de hond schade veroorzaakt, blijft hij of zij aansprakelijk voor de schade die de hond veroorzaakt.

Waarom komt de schade veroorzaakt door een huisdier voor risico van de bezitter?

Het risico dat een dier schade veroorzaakt ligt bij de bezitter van dit dier. Het kan daarbij gaan om een hond die bijt, maar ook om een kat die krabt of om een paard dat trapt. De wetgever heeft het risico dat een dier schade veroorzaakt bij de bezitter neergelegd met een reden. Honden hebben, net als andere dieren, een “eigen energie”. Dat wil zeggen dat honden mogelijk dingen kunnen doen die de hondenbezitters niet zien aankomen, zoals bijten. Daardoor kunnen dieren onberekenbaar zijn en een risico vormen voor anderen. Omdat de bezitter van het dier er zelf voor heeft gekozen het dier in huis te nemen komt de schade die het dier veroorzaakt, door bijvoorbeeld te bijten, voor risico van bezitter.

Welke schade kunt u vergoed krijgen van de hondenbezitter?

Volgens de wet is de hondenbezitter aansprakelijk voor al de schade die zijn of haar hond veroorzaakt. De hondenbezitter zal alle door de hondenbeet veroorzaakte schade aan u moeten vergoeden. Na een hondenbeet kunt u voor diverse kosten komen te staan. Allereerst kunt u denken aan schade aan uw kleding. Daarnaast kunt u voor medische kosten komen te staan. Na de hondenbeet heeft u misschien medische verzorging nodig van uw huisarts, een arts op de eerste hulp van het ziekenhuis, een medisch specialist of u zal een tetanusprik nodig hebben. Wanneer niet u maar uw eigen hond door een andere hond wordt gebeten, zal u voor de behandeling van uw hond naar de dierenarts moeten en zal u dierenartskosten maken. Het kan voorkomen dat de hondenbeet zo ernstig is dat u voor een bepaalde tijd niet in staat bent om te werken. Dan loopt u inkomsten mis.

Wat kunt u zelf het beste doen na een bijtincident?

Wanneer u schade heeft opgelopen na een hondenbeet is het allereerst verstandig om achter de identiteit en gegevens van de hondenbezitter te komen. U kunt de hondenbezitter vragen zich te identificeren om zeker te zijn wie de hondenbezitter is. Wanneer u weet wie de hondenbezitter is, kunt u hem of haar aansprakelijk stellen voor uw schade. De hondenbezitter kan hierna de schade melden bij zijn aansprakelijkheidsverzekering zodat de schade kan worden afgehandeld.

Erfenis aanvaarden of verwerpen? 

11-03-2020

Door: Femke Boogaard

Een erfenis wordt vaak geassocieerd met het ontvangen van veel geld en bezittingen, maar dit is zeker niet altijd het geval. Als iemand overlijdt, zijn er soms ook schulden die afbetaald moeten worden. De erfgenaam kan dit in dat geval afbetalen met het geld wat de overledene achterlaat. Het kan wel een probleem worden als de schulden groter zijn dan de erfenis, aangezien deze dan alsnog betaald moeten worden.

Indien de overledene veel schulden achterlaat en u deze als erfgenaam niet wilt betalen, zijn er verschillende manieren om dit te voorkomen. U kunt ervoor kiezen om de gehele erfenis te verwerpen of om deze beneficiair te aanvaarden. 

Beneficiair aanvaarden

Beneficiair aanvaarden houdt in dat u een erfenis alleen aanvaardt als de bezittingen groter zijn dan de schulden. U wordt dus erfgenaam en kunt bezittingen erven, maar geen schulden. Als de schulden hoger zijn hoeft u als erfgenaam deze namelijk niet te betalen. Het beneficiair aanvaarden kost geld, en vergt een verklaring die u moet afleggen voor de rechter dat u de erfenis op deze manier wilt aanvaarden. 

Voor deze procedure gelden de regels voor vereffening. Vereffening houdt in dat er wettelijke procedurevoorschriften gevolgd moeten worden. Voorbeelden hiervan zijn het opmaken van een boedelbeschrijving, het bewaren van goederen van de overledene of andere erfgenamen opzoeken.

Verwerpen

Een andere mogelijkheid is om de erfenis te verwerpen. Een voordeel hiervan is dat u geen schulden van de overledene hoeft te betalen. Echter, indien de overledene ook nog bezittingen had, kunt u deze ook niet meer verkrijgen. 

Het weigeren van een erfenis moet worden geregeld bij de rechtbank, waar u een schriftelijke verklaring moet afleggen. Hierbij moet een kopie van een geldig legitimatiebewijs en een kopie van de overlijdensakte zijn toegevoegd. Deze procedure zal ook geld kosten. Als de erfenis is verworpen, is het daarna ook niet meer mogelijk om dit nog terug te draaien.

Het is daarnaast natuurlijk ook mogelijk om de erfenis te aanvaarden, ook wel het zuiver aanvaarden genoemd. In dit geval erft u alle schulden en bezittingen. Het zuiver aanvaarden kan door een ondertekening van een verklaring bij de notaris of door naar de griffie van de rechtbank te gaan. Anders dan bij het verwerpen, kan er worden teruggekomen op deze keuze bij een hoge uitzondering. Dit kan zijn wanneer er een hoge schuld achterblijft waarvan u geen kennis heeft en ook niks over had kunnen weten. Het is daarom van groot belang om goed te onderzoeken of de overledene nog schulden had.

Een voogd benoemen voor uw kinderen

19-02-2020

Door: Leonie de Vos

Wat gebeurt er met mijn kinderen na mijn overlijden? Kan en moet ik vastleggen wie de voogdij krijgt? Wat gebeurt er als ik niets doe? Met deze vragen bestookten mijn ouders mij een aantal weken geleden. Deze vragen kunnen voor u ook relevant worden. De antwoorden hierop zet ik in deze blog uiteen.

Wat als ik niets doe?

Indien u, als ouders, beiden gezag heeft over uw (minderjarige) kind en een van u overlijdt, dan krijgt de andere ouder automatisch alleen het gezag. Als u allebei overlijdt, bepaalt de rechter, op grond van artikel 1:295 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), wie voogd wordt. De rechter doet dit op verzoek of op eigen initiatief.

Gezamenlijk gezag heeft u automatisch als het kind binnen uw huwelijk geboren is, of de man het kind vóór het huwelijk heeft erkend. Bent u niet getrouwd, of bent u geen geregistreerd partnerschap aangegaan? Dan heeft alleen de moeder automatisch het gezag over haar kind. De vader moet hiervoor het kind erkennen en een verzoek indienen bij de rechtbank. Na een echtscheiding oefent u nog steeds beiden gezag uit over uw kind, maar niet meer gezamenlijk.

Wanneer u als ouder alleen het gezag heeft en u overlijdt, bepaalt de rechter wie het gezag krijgt. Dit kan de andere ouder zijn, maar ook iemand anders. Wanneer de andere ouder binnen 1 jaar een verzoek tot gezag doet, heeft dit de voorkeur. De rechter mag in dat geval alleen een ander benoemen als dit beter is voor het kind.

Ik heb een toekomstige voogd op het oog, kan ik dit vastleggen?

Indien u een toekomstige voogd voor uw kind wenst vast te leggen, kan dit op twee manieren. Op grond van artikel 1:292 BW kunt u een voogd benoemen in uw testament, of laten aantekenen in het gezagsregister. U kunt ook bepalen dat twee personen gezamenlijk voogd worden. Na uw overlijden zal de griffier van de rechtbank aan deze persoon of personen vragen of deze voogd willen worden.

Wat is het verschil tussen het benoemen in mijn testament en het vastleggen in het gezagsregister?

Het vastleggen van een voogd in het gezagsregister is een stuk laagdrempeliger dan een voogd benoemen in uw testament. Het registreren in het gezagsregister is namelijk gratis en kunt u online regelen op de website rechtspraak.nl. Indien u de aanvraag schriftelijk wilt doen, zijn er wel kosten aan verbonden. U moet namelijk diverse documenten meesturen die u bij uw gemeente opvraagt. het bedrag dat hiervoor gevraagd wordt, verschilt per gemeente.

Nadat u de aanvraag heeft gedaan, verwerkt de rechtbank uw formulier. U ontvangt binnen 2 weken een uittreksel uit het gezagsregister.

Het benoemen van een voogd in uw testament is iets complexer. Voor het opstellen van een testament heeft u namelijk een notaris nodig. Hier zijn kosten aan verbonden, deze verschillen per notaris.

Nu regelen wie na uw overlijden de voogdij krijgt over uw kind, is dus niet zo ingewikkeld. Een aanvraag indienen voor het gezagsregister is gemakkelijk online te regelen. Natuurlijk kunnen zich ingewikkelde situaties voordoen. Op de website van rijksoverheid en op rechtspraak.nl is daarom nog veel meer informatie te vinden over dit onderwerp.