Verrekening: hoe zit het ook alweer?


Christian van Schayk, 30 juni 2024


Verrekening buiten faillissement

Indien je als partij een vordering hebt – dus een eis of aanspraak, bijvoorbeeld een geldlening - op een andere partij en tegelijkertijd een schuld aan dezelfde andere partij, biedt de wet een mogelijkheid om deze twee verbintenissen teniet te kunnen gaan (artikel 6:127 lid 1 BW). Dit wordt verrekening genoemd. Verrekening is een wijze van tenietgaan van verbintenissen – en wel van over en weer tenietgaan van schulden – die het gevolg is van de omstandigheid dat twee personen elkaars schuldenaar zijn. De schulden tussen twee personen worden dus tegenover elkaar weggestreept. De vereisten voor een geldige verrekening worden genoemd in art. 6:127 lid 2 BW. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, indien:

  1. Hij een prestatie heeft te vorderen van dezelfde wederpartij;
  2. die prestatie beantwoordt aan zijn schuld;
  3. hij bevoegd is de schuld te betalen; en
  4. hij eveneens bevoegd is de betaling van zijn vordering af te dwingen.

 

Het eerste vereiste voor verrekening is dat twee personen wederkerig elkaars schuldenaren zijn. Echter, is dit niet meer het geval wanneer de vordering wordt gecedeerd. Dit betekent dat de vordering wordt overgedragen aan een derde, bijvoorbeeld door een factuur uit te besteden aan een factormaatschappij. De schuldenaar heeft in dit geval een andere schuldeiser gekregen.

Artikel 6:130 BW komt deze schuldenaar tegemoet en vormt een uitzondering op dit vereiste. In het geval van stille cessie - zonder mededeling van bijvoorbeeld uitbesteding - kan de schuldenaar een tegenvordering op degene die afstand doet van zijn vordering blijven verrekenen tot het tijdstip dat er mededeling wordt gedaan van de cessie. De schuldenaar kan dan verrekenen alsof de vordering op hem niet aan de degene die de vordering verkrijgt is overgegaan. Verder kan ook ná de cessie een reeds bestaande en opeisbare tegenvordering van de schuldenaar ook na overgang in verrekening worden gebracht. De gedachte hierachter is dat de cessie de positie van de schuldenaar niet mag verslechteren doordat hij de mogelijkheid verliest de schuld te voldoen door verrekening met een tegenvordering die hij op de cedent heeft.

 

Het tweede vereiste is dat de prestatie die de schuldenaar te vorderen heeft aan zijn schuld moet beantwoorden. Dit houdt in dat de schuldenaar bevoegd moet zijn om hetgeen wat van hem verschuldigd is, te verrekenen met hetgeen wat hij moet ‘presteren’. NB: Wanneer beide schulden bestaan uit totaal iets anders, kan er dus niet verrekend worden. Bijvoorbeeld A moet een fiets leveren aan B en B moet een boek leveren aan A: de prestatie die de schuldenaar heeft te vorderen, beantwoordt niet aan zijn schuld. Er kan dus niet verrekend worden.

 

Het derde vereiste is dat de schuldenaar die wil verrekenen, bevoegd is zijn schuld te betalen. Wanneer de schuldenaar dus niet bevoegd is zijn schuld te betalen aan zijn schuldeiser, zal hij ook niet tot verrekening bevoegd zijn. Ingeval dat de schuld nog niet opeisbaar is, houdt in dat bijvoorbeeld de betalingstermijn van de opeisbare schuld nog niet verstreken is.

 

Het vierde vereiste is dat de vordering afdwingbaar moet zijn en dat de schuldenaar tot afdwingen bevoegd moet zijn.

 

Verrekening binnen faillissement

Wanneer een partij evenwel schuldeiser als schuldenaar is van een (rechts)persoon die in staat van faillissement verkeert (hierna: gefailleerde), kan deze partij een beroep doen op artikel 53 van de Faillissementswet (hierna: FW). NB: Beide vorderingen dienen te zijn ontstaan vóór de faillietverklaring. Dit artikel biedt minder beperkende verrekeningsmogelijkheden aan de wederpartij ingeval van faillissement ten opzichte van het ‘gewone’ regime ex artikel 6:127 BW. De twee personen dienen wederkerig elkaars schuldenaren te zijn plus de prestatie die de schuldenaar te vorderen heeft dient aan zijn schuld te worden . De overige twee vereisten van artikel 6:127 lid 2 BW hebben geen toepassing op verrekening binnen faillissement (zie nader uitleg onder kopje ‘verrekening buiten faillissement’).

Deze ‘verruiming’ van artikel 53 FW is essentieel, omdat de wederpartij van de gefailleerde noch bevoegd is om de betaling af te dwingen noch een beroep op artikel 6:127 BW kan doen. Dit is vanwege het feit dat de curator het recht heeft om verplichtingen uit wederkerige overeenkomsten niet na te hoeven komen (art. 37 lid 1 Fw en vgl. PHR Verboden ingebruikgeving winkelruimte door curator, De Klerk q.q. c.s./X, r.o. 3.5). 

​​
De bovengenoemde ‘verruiming’ van de verrekeningsmogelijkheden is door de wetgever gecreëerd, omdat het niet rechtvaardig werd geacht dat de curator wél de vordering van gefailleerde kan innen, maar de wederpartij slechts dient te wachten op een onzekere verdeling (Kamerstukken II 1998, 26260, nr. 3, p. 9 (MvT)).

 

Conclusie

Al met al kan worden gesteld dat een verrekeningssituatie bepaalde vereisten met zich meebrengt, waar partijen zich aan dienen te houden. Bij verrekening binnen faillissement is de competentie tot verrekening ruimer dan in een verrekeningssituatie waarbij geen sprake is van faillissement.